• Tidak ada hasil yang ditemukan

Staat en sam enleving

Dalam dokumen HANDBOEK VAN HET NEDERLANDSE STAATSRECHT (Halaman 55-99)

De verwerping van het rationalisme en de wending naar de werkelijk- heid van het intuitieve en gevoelsmatige, die beiden karakteristiek zijn voor de romantiek, worden nict alleen bij Rousseau gevonden. Bij som- mige tijdgenoten krijgen zij echter een vorm, die tot diametraal van het Contrat social verschillende conclusies leidt. lemand die uit de praktijk komt en die de samengesteldhcid der Problemen uit eigen aanschouwing kent, is de Engclse staatsman Ed m u n d Bu r k e. Ter waarschuwing tegen het enthousiasme. waarmee zijn landgenoten de Franse revolutie be- groeten als een openbaring van nieuwe, ongedachte waarheden en wijs- heid, publiceert hij een geharnast betoog, ,,Reflexions on the Revolution in France" (1791"), waarin op een tijdstip, toen de revolutie nog in haar eerste stadium was en de climax der terreur nog niet had bereikt, reeds wordt voorspeld dat ze tenslotte uit kan lopen op een militaire dictatuur.

Hij ging in tegen wat toen nog de kern van de revolutie leek, de nadruk op de mensenrechten, die aangeboren zouden zijn en voor geen vervreem- ding of relativering vatbaar. Zulke absolute, aan de abstracte theorie ontleende waarheden zijn met de werkelijkheid in strijd. De menselijke sa m e n le v in g is veel te complex, te grillig en te ondoorzichtig, dan dat ze met zulke rechtlijnige denkbeeiden op adequate wijze zou kunnen worden begrepen, laat staan dat men haar in een handom draai naar die theorieen zou kunnen omzetten. Het samenleven is niet een resultaat van verstandelijk overleg, maar berust op de banden van intuitieve en soms instinctieve genegenheid en afstoting, op gewoonten en tradities, die zieh allengs hebben gevormd en meestal zonder nadenken worden over­

genomen en gevolgd. D at zijn de eigenlijke steunpilaren van de maat- schappij, ook al ziet het verstand ze over het hoofd. D aarom loopt een onverdraagzame, agressieve benadering van de bestaande orde juist groot gevaar om, in haar blindheid, met de misstanden tevens de goede en noodzakelijke instellingen en vervlechtingen te verwoesten. Het is ver- standelijke hoogmoed en zelfgenoegzaamheid te verlangen dat elke maat- schappeüjke deugd en instelling slechts aanvaardbaar en rechtmatig is, zolang ze door ieder als zodanig wordt begrepen en doorgrond. W aarom

1 P h . M a g n u s , Edmund Burke, A life, 1939; F r a n c i s C a n a v a n , The Political Reason

o f E d m u n d Burke, 1960; D . H i l g e r , E. B. und seine Kritik der französischen Revolution, I960; C . S c h m i t t , Politische Romantik, 1925; J. L. T a l m o n , The Origins o f totali­

tarian Democracy, 1952; A. C o b b a n , E. B. and the Revolt against the Eighteenth century, 2° ed., 1960.

is iets alleen goed, wanneer en voor zover iedcr hct ook bewust en ver- standelijk als goed heeft aanvaard?

Bu r k e is geen irrationalist, m aar hij w aarschuw t voor c c n o verschat-

ting van onze kennis en voor het denkbeeld, dat cen sam enleving eerst redelijk is, wanneer ze to t in al haar ondcrdelcn met dc rede w ordt begrepen en als juist erkend — zeker als men d at vergt voor alle ledcn van de samenleving. De veronderstelling, dat de w aarhcid ju ist dczer dagen zou zijn ontdekt, en de m inachting voor het bcstaande en h isto ­ risch gewordene als een voortbrengsel van duisterc dom heid en onnozele volgzaam heid,ishem eengruw elijk gebrek aan w aardering voor de m oei- tenenw ijsheid, waarm ede vorige eeuwen iets hebben tot stand geb rach t, dat ons nu vanzelfsprekend en natuurlijk lijkt. De nict o f onvolledig vastgelegde, vaak onuitgesproken en zonder nadenken overgenom en ge- woonten, waarden en levenspatronen, die de m aatschappclijke sam en ­ hang uitm aken, hebben een zekere redelijkheid in zieh, die het geärtieu- leerde denken wel kan nadenken, m aar niet kan creeren. Z oals vo o r

Ro u ssea u de intuütie en het gevoelsleven een veel zuiverder m a a tsta f

kunnen zijn dan de abstracte theorie, zo zijn voor B u r k e de gem een- schappelijke, langzaam gegroeide en vaak beproefde tradities en v o o ro o r- delen een stuk wijsheid, d at de m aatschappij verder brengt en beter dient dan welke theorie ook. Zij vormen de bodem , w aarop een sam en leven en samen optrekken pas mogelijk w ordt, en aan stabiliserende en in te­

grerende kracht overtreffen zij alle verstandelijkc ideeen.

B u r k e verdedigt de m aatschappelijke w aarde van vooroordelen onbe- wimpeld: „W e are afraid to put men to live and trade each on his ow n stock of reason; because we suspect th a t this stock in each m an is sm all and th at the individuals will do better to avail themselves o f the general bank and capital of nations and o f ages. M any o f o u r men o f speculation, instead of exploding general prejudices, employ their sagacity to discover the latent wisdom which prevails in them. If they find w hat they seek (and they seldom fail), they think it m ore wise to continue the prejudice, with the reason involved, than to cast away the coat o f prejudice, and to leave nothing but the naked reason; because prejudice, w ith its reason, has a motive to give action to that reason; and a n a f f e c t i o n , which will give it permanence. Prejudice is o f ready application in the em ergency;

it previously engages the mind in a steady course o f wisdom an d virtue, and does not leave the men hesitating in the m om ent o f decision, sceptical, puzzled and unresolved. Prejudice renders a m an’s virtue his habit; and not a series o f unconnected acts. T hrough ju st prejudice, his duty becomes a part o f his n atu re” .

De samenleving is geen losse verzam eling van i n d i v i d u e l e eenheden, die men naar een willekeurige theorie, hoe bevredigend zij ook v o o r

ver-stand cn aesthctiek möge wezen, in elkaar kan passen. Het is een orga­

nisch geheel, welks delen begrepen moeten worden in verband met het geheel, dat er de plaats en vorm van heeft bepaald en dat zelf uit dit samenstel zijn eigenaardigheid en Ievensvatbaarheid trekt. Zonder te letten op de geschicdenis, begrijpt men niets van de nationale waarden, de nationale opvocding, de nationale economie en de nationale eigen- aardighcden, die het lcven van de enkeling beinvloeden, maar het tevens steunen cn vcrrijken, zodat een besehaving ontstaat, die door de ene gencratic aan de andere wordt ovcrgedragen om te worden bewaard, te worden onderhouden, te worden aangepast en te worden verbeterd. Zo ziet hij ook de Engelsc constitutie als een erfstuk, dat met eerbied moet worden behandcld, niet uit louter pieteit, maar omdat het de neer­

slag is van de ervaring van vroegere geslachten, die daarbij juist hebben gezöcht naar het beste voor hun kinderen. M aar omdat het een organisch geheel is. heeft het ook juist de plooibaarheid, het aanpassingsvermogen en de taaiheid, die het levend houden en bruikbaar maken.

D aarm ede is niet ontkend, dat er misstanden en misbruiken zijn. In elke tijd zullen oude gevaren en spanningen opnieuw aan de dag komen en in elke tijd zullen ook nieuwe gevaren en spanningen optreden en nieuwe mogelijkheden ontstaan om ze te verhelpen. D at is juist de zin van de politieke activiteit. M aar Burke wenst de staatsman veel meer de mentaliteit van de tuinm an toe dan die van de bouwkundige, immers er wordt niet iets geheel nieuws opgezet, waarbij men naar hartelust eiu eigen inzicht kan experimenteren en omzetten. Het nieuwe zal op het bestaande moeten worden geent op zodanige wijze, dat het uit dezelfde wortels de nodige levenssappen kan trekken en dat oud en nieuw tot een geheel vergroeien. Speciaal met de wortels moet men voorzichtig omspringen.

Iets geheel nieuws schept men nooit. De samenleving is veel te ge- compliceerd en de dingen en mensen zijn er te veel verstrengeld, dan dat men er een ding uit zou kunnen grijpen en dat tot enig doelwit maken.

De vrijheid is een hoge waarde, m aar ze Staat in de reeks van recht, orde en vrede en kan zonder die anderen niet bestaan en zieh ont- plooien. De verschillende waarden en instellingen moeten tezamen tot ontwikkeling worden gebracht en daarbij zal men, om dat ze dikwijls tegenstrijdige eisen stellen, moeten kiezen. Volmaaktheid is dan ook niet te verwezenlijken en omdat men siechts een betrekkelijke harmonie kan bereiken, is de Staatkunde nodig en blijft zij, na elke nieuwe verovering, opnieuw noodzakelijk. Wanneer zij niet ziet, wat bereikbaar is, en zieh stört op het onbereikbare, wanneer zij de dingen wil forceren en geen geduld kan oefenen, wanneer zij alles nu wil doen en niets kan overlaten aan de tijd, dan is het geen Staatkunde meer, m aar een destructieve

kracht. Ook de beste, meest belovende maatregel hecft zijn kccrzijdc, w ant de veranderingen, die men aanbrengt, hebben crgens in de sam enhang der dingen en gebeurtenissen hun ongewenste gcvolgcn en. w anncer inen er niets aan doet, dan kunnen de nadelen de voordelen licht overw ocke- ren. Zo is geen maatregel de laatste, m aar roept ze altijd weer de behoefte aan nieuwe maatregelen op. Zo ontstaat ,,not an excellencc in sim plicity, but one far superior, an excellence in com position” .

In een vaak geciteerde passage stelt Burk i; zijn eigen visic op hot maatschappelijk verdrag tegenover die van Ro u ssea u: „Society is indeed a c o n tra c t. . . it is not a partnership in things subservient only to the gross animal existence of a tem porary and perishable nature. It is a partnership in all science; a partnership in all a rt; a partnership in every virtue, and in all perfection. As the ends of such a partnership can n o t be obtained but in many generations, it becomes a partnership not only between those who are living, but between those who arc living, those who are dead and those who are to be born. Each contract o f each p a rti­

cular state is but a clause in the great primeval contract o f eternal society, linking the lower with the higher natures, connecting the visible and invisible world, according to a fixed com paet sanctioned by the inviolable oath which holds all physical and all moral natures each in th eir appointed place” .

Een theorie, een stelsel heeft Burke dus niet gegeven. Men zou zijn benadering van staat en politiek kunnen beschouwen ais één verm aning tegen alle stelselzucht, het typisch verwijt van de praktische, ervaren politicus tegen alle politieke theorie. D e theorie heeft hem dan ook ingedeeld bij het conservatisme, en het is niet te ontkennen, dat hij m et zijn nobel vertoog aan talloze conservatieven de argum enten en beei­

den heeft geleverd om zieh tegen verandering en radicalisme te ver- weren. D at doet aan de waarde van zijn visie niet af; voor zover we durven spreken van onmisbare maatschappelijke krachten en richtingen, is het conservatisme even noodzakelijk als het radicalisme. Ze vorm en tezamen een tweetal, dat de schering en inslag van alle politieke en sociale ontwikkeling vormt.

Voor de Britse staatkundige tradities is per saldo geen schrijver m eer representatief dan Burke. Bij hem vindt men uitgesproken wat de eigen- aardige wijsheid van dat staatsbestel vormt. De behoefte om ook geheel nieuwe ontwikkelingen te enten op oude instellingen en te kleden in traditionele vormen. De bewuste onoprechtheid, waarmede, ook w anneer de samenleving revolutionair is veranderd, toch de schijn van onver- anderlijkheid en continuiteit wordt opgehouden, uit de overtuiging d at de mensen zieh veel veiliger voelen en zieh de nadelen ener verandering veel eerder laten welgevallen, wanneer zij m aar het vertrouwde beeid en

de gewende vormen voor ogen hebben en de gebruikelijke formules en geluidcn hören.

Ook buitcn eigen land hecft hij betekenis. Er lopen van zijn gesehriften duidelijke lijnen naar de romantiek van de eerste helft der 19° eeuw.

Wij denken slcchts aan de z.g. Historische School in de Duitse rechts- wetcnschap. Buitcn het verband van de Engelse samenleving worden zijn gedachten echter makkelijk misverstaan. Wat bij hem maar een beeid is. wordt voor werkelijkheid genomen en men vat de Staat inderdaad als een plantaardige groei op. Zo eindigt men bij een historische of organi­

sche beschouwing. die met een ,,Whatcver is, is best” de horizon grondig afsluit en in puur opportunism e verloopt, omdat men, anders dan Bu r k e, geen maatstaven meer hecft om te toetsen, wat goed en wat siecht is, wat bewaard moet blijven en wat veränderen moet.

Hegel en de seheiding van Staat en maatschappij 1

D at er van Burke ook lijnen lopen naar Georg Wilhelm Friedrich

Hegel (1770-1831), behoeft niet te verwonderen, want deze wijsgeer heeft intens deelgenomen aan de revolutionaire ontwikkelingen van zijn tijd en getracht ze te verwerken en hun een plaats te geven in zijn stelsel.

Een stelsel dat niet meer, zoals de meeste voorgaande, uitgaat van een statische harmonie, die eenmaal moet worden bereikt of die als ideaal aan de werkelijkheid kan worden voorgehouden, m aar die uitgaat van een voortdurende beweging, van spanningen tussen tegengestelde stre- vingen (these en antithese), die opgeheven worden in een synthese, die dan op haar beurt weer als nieuwe these andere spanningen zal oproepen, welke nogmaals overwonnen moeten worden.

Hegel, in 1770 te Stuttgart geboren, valt als een van de geestelijke kinderen van Rousseau te beschouwen. ln de eerste plaats leert hij van hem, dat het menselijk handelen door het gevoelsleven wordt beheerst, m aar dat in die gevoelens een diepe wijsheid (Vernunft) aan het werk is.

,Was vernünftig ist, das is wirklich; und was wirklich ist, das ist ver­

nünftig” - In de tweede plaats is hij gegrepen door het probleem van de vrijheid, de botsing van enerzijds het verlangen naar zelfbestemming, dat Kant en de Verlichting op de voorgrond hebben gesteld, anderzijds de behoefte aan een harmonische, organische samenhang met zijn

omge-1 De litteratuur over de in dit hoofdstuk besproken schrijvers is onbegrensd. Over

H e g e l noem ik slechts: A. H e l l e r , Hegel u. der nationale Machtstaatsgedanke in D'land, 1921; J. R o s e n z w e i g , Hegel und der Staat, 2 dln, 1921; C. R . G. M u z e , Introduction to Hegel, 1940; Vgl. ook de door H e g e l ’s gedachten gei'nspireerde R . A. V. v a n H a e r - s o l t e , De Staat als zuivere vorm des mensen, diss. Leiden, 1946.

geving, aan de ideale vrije en v o lm a a k tc sa m cnlcving. Z o b e g in t hij als verlieht dem ocraat en a a n h a n g e r van de F r a n s e rc v o lu tic ; d a n geeft hij zieh met h art en ziel over a a n de e rfg e n a a m d e r rcv o lu tic , N a p o i i o n

(wanneer hij hem na de slag bij J e n a voorbij ziet rijden, sch rijft hij in ccn brief: „Ich habe die Weltseele vorbei reiten s e h e n ” ), en heeft n icts d a n verachting v o o r de a fbrokkelende en m a c h tc lo z c D u its c s t a a t k u n d i g e samenleving; m a a r w anneer hij d a n over de s c h o k heen is, d ie d e val van de mächtige hem geeft, laat hij zieh in 1817 g a a r n c n a a r d e lee rs to e l in Berlijn halen, w ordt d a a r de h o g e p rie ste r van de P r u is s isc h e s t a a t in het bijzonder, m a a r vooral van de s ta a t als z o d a n ig en b c k le e d t ccn mächtige positie in de strijd tegen libcralism e en al w at n a a r o m w e n t c l i n g o f hervormingen riekt. H e t i s d u s g e c n w o n d e r , d a t m en h e m o m s trijd ccn charlatan, een w a rh o o fd en een O p p o r t u n i s t g e s c h o k le n heeft. m a a r d a t doet er niet a an af, d a t n ie m a n d o p het D u itsc d e n k e n cn d a a r d o o r o o k op de wereldopinie - een zo blijvendc invioed heeft u i tg e o c lc n d als d e schrijver van de „Grundlinien der P hilosophie des R e c h ts " (1X21).

Ook bij hem vinden we de v e rw e rpin g van het r a t i o n a l is m c cn v a n het optimistisch, rechtlijnig indiv id ualism e cn de e e rb ied v o o r t r a d i ti e cn gewoonte, de erk en n in g van de sociale b etck enis d e r g o d s d ie n s t cn v a n d e banden van familie, b e ro e p en g e m e e n sch a p . Hij d e n k t niet in o i m v c n te - lingen, m a a r is, o ok al o n d e r de in vioed d e r o p k o m e n d e g e s c h ie d e n is - wetenschap, e v o lu tio n a ir in zijn b e s c h o u w in g e n . Hij ziet d e w a a r h e i d niet ineens a a n h e t vernuft o n tsp rin g e n , m a a r o n t d e k t h a a r in d e p c n d c lb c - weging van de historie, die de ene o v e rd rijv in g en e e n zijd ig h c id o v e r w i n t d o o r de an dere en zieh zo, als längs een o ne ind ige w e n tc ltra p , n a a r b o v e n , n a a r h et licht beweegt. D e geschiedenis is h e m de z e lfv c rw c rk c lijk in g v a n een so o rt pantheistisehe „W eltgeist” , die zieh o p e n b a a r l in id ee e n . lede re idee is een fase in de o n tw ik k elin g van de w creldg eest, d e g e ­ stalte die ze in een b e p a ald e tijd a a n n e e m t. In o p e e n v o lg in g v a n die ideeen o n td ek t He g e l de wet v a n de dialectiek : iedere idee r o e p t als these d o o r h a a r o n v o lm a a k th e id een a n d e re idee o p , de a n ti th e s e , die tegengesteld is, m a a r to ch o o k weer zo a a n deze these v e r b o n d e n , d a t ze elkaar, als in een h ogere identiteit, een synthese, o n t m o e te n in d e vol- gende ideeen. Z o sluit elke p e rd io d e de e lem enten v a n h e t v o o r g a a n d e

in zieh en verenigt ze t o t een hogere, v o lm a a k te v o r m v a n d e „ W e l t ­ geist” . A a n het eind van de weg S ta a t de p u r e „ V e r n u n f t ” e n o p m e n ig e plaats is d a t v o o r He g e l de v r ij h e id : „ D i e W e ltg esc h ich te ist d e r F o r t ­ schritt im Bewustssein der F re ih e it” .

Vanuit het einddoel gezien is alles w a t g e b e u rt zinvol en k o m t h e t m e t een vast plan overeen. W a t w a n o r d e schijnt en een a fs c h u w e lijk e u it- barsting van de laagste h a rts to c h te n , is bij n a d e r to ezien een „ L i s t d e r I d ee” en een onontbeerlijk m iddel v o o r de verw ezenlijking v a n h e t h o g e re .

„N ichts Grosses ist ohne Leidenschaft vollbracht worden” zegt de schrijver. Ook de nationale tegenstellingen moet men niet te zwaar nemen.

De wereldgeest belichaamt zieh bij elk volk in een „Volksgeist” en de idee van iederd periode verbindt zieh vaak op bijzondere wijze met een be- paald volk, soms zelfs met een bepaald persoon ( Na p o l e o n als „Welt- seele” ), waartegenover de andere volken niets vermögen en ook van geen belang zijn. Zouden ze het wel worden, dan is dat aanwijzing dat de periode ailoopt en dat de nieuwe idee bij een andere „Volksgeist” inge- trokken is. He g e l heeft met zijn omzwaai uit de dienst van Na p o l e o n

n aar die van het reactionnaire Pruisen geen moeite! Zo treft men een wonderlijke combinatie aan van historisch determinisme met een mystiek geloof in de vooruitgang, een combinatie die er vanzelf toe leidde, dat in elk succes de vingcr van de „Weltgeist” kon worden gezien en aldus tot een zelfrechtvaardiging van elke geslaagde wandaad kon worden, mits die wandaad m aar van voldoende, historische betekenis was.

Deze denkbeeiden zouden wellicht zulke invloed niet hebben gehad, wanneer He g e l daaraan niet een zeer scherpzinnige toepassing op een centraal problcem van zijn eigen tijd en van de hele 19® eeuw had gegeven.

Hij heeft gezien, dat de liberale voormannen hun denkbeeiden over indivi- duele vrijheid en de bekwaamheid van ieder om zijn eigen belang te onder- kennen en te verwezenlijken, veel te ver dreven en elk maatschappelijk verband dreigden te verbreken. Zo ontstaat door een gebrekkige idee van de vrijheid een bellum omnium contra omnes. Hij noemt dat de burger- maatschappij (die bürgerliche Gesellschaft), waarin de volle nadruk valt op het bijzondere van ieder afzonderlijk. „In der bürgerlichen Gesell­

schaft ist jeder sich Zweck, alles Andere ist ihm nichts” . „Die Besonder­

heit für sich, einerseits als sich nach allen Seiten auslassende Befriedigung ihrer Bedürfnisse, zufälliger Willkür und subjectiven Beliebens, zerstört in ihren Genüssen sich se lb s t. . . . andererseits als unendlich e rre g t. . . ist die Befriedigung des Notwendigen, wie des zufälligen Bedürfnisses zufällig” . De mensen weten niet meer van m aat houden, want de gemeen- schappelijke m aat is in naam der vrijheid afgeschaft, en zo ontstaat het avontuurlijke, onrustige, ongeremde, speculatieve beweeg van het op- kom end kapitalisme. De kleinere verbanden staan er weerloos tegenover.

„D ie bürgerliche Gesellschaft reisst aber das Individuum aus diesem Bande heraus, entfremdet dessen Glieder einander . . . unterwirft das Bestehen der ganzen Familie, die Abhängigkeit von ihr, der Zufällig­

keit . . . die ungeheure M acht,, die den Menschen an sich reisst, von ihm fordert, dass er für sie arbeite, und dass er Alles durch sie sei und vermit­

telst ihrer tu e” .

W at deze burgermaatschappij van de Staat overlaat is niet meer dan een „N o tstaat” of „V ernunftstaat” , een constructie, die zieh tot een

mínimum beperkt, om dat hij de burgerlijkc samenleving als een onaf- handellijke grootheid erkent en vooronderstelt cn zieh laat terugdringcn tot de taak om de voorwaarden te scheppcn, w aaronder de individúen hun eigen belangen kunnen behartigen, zonder dat ze gevaar lopen op gewelddadige tegenstand te stuiten.

Tegenover deze in donkere kleuren afgeschildcrde burgerm aatschappij beliehaamt nu de S t a a t een hogere, de wäre, o f zoals het soms heet de concrete vrijheid, die aan de afzonderlijke individualiteiten en belangen eerst de rechte ontplooiingskansen en een erkenning van hun rechten biedt. D aar wordt de individuele wil geconfrontcerd met het geheel cn met de universele waarden en gemeenschappelijke belangen. De subjecti- viteit wordt overwonnen, d oordat men voor een substanticlere eenheid wordt geplaatst en zieh daarin pas weer als mens terugvindt. ln de baaierd van de m aatschappij, in de strijd om het dagelijks brood, bcsluipt de mens het euvel der „Entfrem dung” , het zichzelf-zijn gaat crin verloren, men krijgt een persoonlijkheid, die door anderen w ordt opgcdrongen.

In de Staat hervindt men zieh. „D er Staat ist die Realisation der Freiheit, des absoluten Endzwecks, dass er um seiner selbst W illen ist; aller W ert, den der Mensch hat, alle geistlische W irklichkeit, hat er allein durch den Staat. D er Staat ist die Göttliche Idee, so wie sie a u f Erden vorh an d en ist. Indem der Staat, das Vaterland, eine Gem einsam keit des D aseins ausmacht, indem der subjektive Wille des M enschen sich dem G esetze unterwirft, verschwindet der Gegensatz von Freiheit und N otw endigkeit.

Notwendig ist das Vernünftige als das Substantielle, und frei sind wir, indem wir es als Gesetz anerkennen” .

H et doet sterk denken aan de d ith y ram b en van R o u s s e a u op de V olonté générale en heeft d a a r o ok gevoelsm atig Sterke b an d en m ee.

M aar het is anderzijds oo k een verheffing van de Staat, die teg en ov er de chaos en het ongerem de egoism e van de m aatschappij w o rd t v o o rg esteld als de hogere vorm , die v o o rtd u ren d actief m oet blijven om te zorgen d a t er orde en gem eenschap o n tstaat. H ier liggen de w ortels b lo o t van een staatsbewustzijn, d a t de am b ten aa r steeds d o et neerzien o p de b u rg er, o m dat hij uit altruistische m otieven aan het algem een belan g w erk t, terwijl de an der niets d o et dan zichzelf en zijn gewin te zoeken. D e Staat m oet leiding geven, m oet telkens ingrijpen, m oet bescherm en, o p d a t d e cultuur niet verloren ga. D e m aatschappij w ordt bij H e g e l, w a t de natuurtoestand bij H obbes was, m aar hij la at beiden parallel lo p en en voortdurend op elkaar inw erken en geeft ju ist d o o r die v o o rtd u re n d e oppositie aan de Staat een zedelijke glans, die ze bij H o bb es’ n ü c h te re verstandelijkheid nog niet had. Terw ijl vo or deze de Staat een n o o d v e r- b an d blijft, d at noodzakellijk is o m d at de m ensen siecht zijn, is v o o r H e g e l de S t a a t , zoals het wel is u itg ed ru kt, „d e zuivere v o rm de m

Dalam dokumen HANDBOEK VAN HET NEDERLANDSE STAATSRECHT (Halaman 55-99)

Dokumen terkait