• Tidak ada hasil yang ditemukan

Vandaar dat de dynamische cultuur-mens niet alleen te maken heeft met de inhoud van zijn cultuur, maar ook met de maatschappij

Dalam dokumen H ET FASCISME EN DE NIEUWE VRIJHEID (Halaman 192-198)

waarin die cultuur moet leven.

Over de inhoud dier cultuur kan men alleen zeer in ’talgemeen en zeer vaag iets zeggen. Dat is niet naar de zin van vele „zoekende zielen” die zekerheid en vastheid willen en die met innige overtuiging beweren, dat een cultuur, die men niet kent, niet inspirerend kan werken. Daar tegenover Staat onze overtuiging, dat een cultuur die m en w61 kent, onderwerp van Studie kan zijn, object van waardering, m aar geen bron van inspiratie. Een cultuur is nu eenmaal geen spoor- b oekje w aarin we vastgesteld vinden: vertrek zo laat, passeert Station A, B en C zo laat, kom t in X dan en dan aan.

We m aken ons belachelijk als we zeggen: er is een epos nodig, er m oeten weer dram a’s komen, de muziek moet of zal zus en de film zo, de wetenschappen moeten bezield worden, er is een synthese nodig, alleen h et Christendom kan ons redden, of een nieuw geloof m oet ontstaan. Als we dat allemaal zo goed weten, wat ontbreekt ons dan eigenlijk nog?

W at ons in werkelijkheid ontbreekt, dat is het weten dat ge6n cultuur zal on tstaan als iedereen Staat te commanderen hoe ze moet zijn, wat m ag en. wat niet mag. Wat ons ontbreekt, is het inzicht dat cultuur door m ensen gemaakt wordt, die wat kunnen. Dat de dichters geen „cu ltu u r” m oeten willen maken, maar gedichten, de schilders sch ild erten , de wetenschapsmensen stukken wetenschappelijk werk, de filosofen kennisleer o f levensbeschouwing; en dat dit allemaal m oet gebeuren door mensen die begaafd zijn, die talent of genie hebben, en die door niemand gedwongen worden van te voren vast- gestelde norm en of waarden of stijlen of hoe men het ook noemen wil te aanvaarden; en die zelf ook niet bereid zijn zieh door iemand de les te laten lezen. Waar het op aan komt, is, dat er honderden m ensen van dat gehalte zijn, die werken. En dan zal naderhand wel een m eneer kom en die overeenkomstigheden en verscheidenheden

in dat werk opmerkt en vaststelt: dit en dat waren de kenmerken van die cultuur.

En waar het verder op aan komt, is, dat we ons niet wijs laten maken dat er geen uitgangspunten zijn voor dat culturele werk en dat we, om iets te kunnen presteren, rasse-bewust o f klasse-bewust of collectiviteits-bewust zouden moeten worden. Als de rassen niet äl te barbaars, de klassen niet âl te bekrompen en de collectiviteiten niet âl te stompzinnig zijn, dan hebben ze dat aan de cultuur te danken, aan het werk van die honderden individualiteiten, die de afwijking van de waarheden der collectiviteiten vertegenwoordigen.

De collectiviteiten moeten cultuur-bewust worden, en niet omgekeerd.

Zij zijn, op z’n best, cultuur-consumenten, geen cultuur-producenten;

zij ontvangen altijd méér dan zij geven. En in plaats van te luisteren naar hun geheimzinnige stemmen — die er niet zijn, of die op z’n best de echo van de stemmen der cultuurmakers zijn — inplaats van te wachten op de geheimzinnige krachten die zij de cultuur zouden geven, moet men werken en spreken en geven vanuit de eigen per­

soonlijkheid, die gevormd is, voor het grootste deel onbewust, ten dele bewust, door het werk der cultuur-dragèrs in Europa en in de rest van de wereld. Wie zieh geroepen gevoelt tradities voort te zetten, zette ze voort; wie ze meent te moeten bestrijden, bestrijde ze. In het ene zowel als in het andere geval, is men erfgenaam van de glorierijke negentiende eeuw, van de liberale cultuur die de persoonlijkheden geleerd heeft trots te zijn op hun persoonlijkheid en die de collecti­

viteiten voor het eerst de weg naar de persoonlijkheid heeft geopend, de mogelijkheden van bevrijding en verheffing heeft gewezen.

Voor zover de totalitaire bewegingen en systemen nog dichters, kunstenaars, denkers hebben, — ze hebben er niet te veel — zijn ze dat verschuldigd aan de liberale cultuur van wier restanten ze leven, restanten die nog groot genoeg zijn om zelfs in het totalitaire milieu mensen voort te brengen die nog niet geheel barbaar en nummer zijn geworden, maar die barbarisme en kazernisme met de krachten van cultuur en intellect kunnen verdedigen! Maar laat de doden hunne doden begraven, en de persoonlijkheden van het totalitarisme de vernietiging van de persoonlijkheid verdedigen en verkondigen;

zij die willen leven, zullen de heerschappij der cultuur, der persoon­

lijkheden, der élites, der kaders, der minderheden en der, door die minderheden bewogen, massa’s verdedigen.

De dynamiek der cultuur openbaart zieh in de eerste plaats hierin, dat men zieh geen vrees laat aan jagen door het totalitarisme en z’n woordvoerders, die van de cultuurdragers onderworpenheid, knecht- sch&p, dienstbaarheid eisen, en die ons willen suggeréren dat wij nederige dienaren moeten zJjn van de rassen, de klassen, de staten,

de partäjen, en dat we ons moeten schämen voor individualiteit, voor wat wij kunnen en voor wat wij zijn.

Daartegenover moet de trots der cultuurdragers staan, die weten,.

dat, zonder hun werk, de wereld geen toekomst heeft en die vast- besloten zijn, de leiding van de wereld, die in de handen van dema- gögen is gekomen — zeker, zeker, door de eigen schuld der cultuur- dragers — te heroveren, en ditmaal niet toe te laten dat anderen, hetzij volkse o f proletarische demagogen, hetzij geldwolven of baantjesjagers, die leiding opnieuw in handen krijgen. Daarvoor zijn dus twee dingen nodig: de cultuur moet zieh weer bewust worden van haar waarde; en ze moet zieh niet tevreden stellen met een leven v terzijde van de maatschappij der materiele en dagelijkse dingen, ze moet die gehele maatschappij willen beheersen en controleren, opdat opstanden tegen die cultuur in ’t vervolg uitgesloten zijn.

De cultuur die zieh, in de personen van de cultuurscheppers en -dragers, weer bewust wordt van haar waarde, dat is de cultuur die weigert te verstarren in het collectivisme en te verstikken in het totalitarisme, die weigert de boodschap te aanvaarden van allen die beweren te weten wat haar mogelijkheden zijn, wat haar grenzen rijn, wat haar doel is; dat is de cultuur die zieh zelf nog maar een zwak begin acht, van wat nog alles gedacht, gevoeld, gemaakt kan worden, en wier diepste overtuiging in de woorden uit de Rigveda ligt, die Nietsche tot motto voor zijn „Morgenrothe” koos „Es gibt so viele.M orgenröthen, die noch nicht geleuchtet haben” .

In deze wil tot de toekomst en moed tot het onbekende, ligt de geest van een dynamische cultuur. En als die geest er is, zal er ook inhoud en vorm zijn.

Maar dit alles zal er alleen zijn, als de cultuur haar materiele levens- mogelijkheden in de wereld behoudt en versterkt, en daarom moet re zieh tot de wereld, tot de maatschappij wenden.

En hier ontm oeten we de cultuur, die in haar eigen rijk een voort- durende vraag en verwondering is, en die voortdurend schept, blijvende waarden — geen eeuwige waarden natuurlijk — tot stand brengt, uit een ongestild en onstilbaar verlangen, in dezelfde houding;

tegenover politieke en economische toestanden, tegenover de organi—

satie van de maatschappij. Dat wil zeggen dat ze tegelijkertijd critisch'.

en constructief, onderzoekend en scheppend, ingrijpt en wil ingrijpen.

Het verschil tussen de fascigt en de cultuurmens ligt hierin dat de fascist de man van de daad is, die de wereld ordent, terwijl de cultuurmens alleen maar de wereld beschouwt en onmachtig is tot ordening. De historie is 66n doorlopend bewijs voor de Stelling dat cultuur geen belemmering is voor maatschappelijke organisatie, doch integendeel haar eerste voorwaarde. Trouwens op het engere

cultuur-195

gebied, dat van de- kunsten en wetenschappen, is het toch

ook zo, dat op de aarzelingen en twijfelingen, op de vage gevoeie11®

en vermoedens, het inzicht en de scheppende daad volgen. En zo ook m de politiek, — met welk woord men- alle bemoeiingen m et de maatschappij kan aangeven — op de twijfelingen en onderzoekingel1 van de cultuurmens, het inzicht en de wil om de maatschappij

a inzicht te kneden. Zo wil dus ook de cultuurmens tot ordern*1^

der maatschappij, tot politiek, komen en zijn bezieling, zijn enthOu ' siasme en zijn energie, hebben een diepere en sterkere grondslag <&n de vulgaire mythe der fascisten. Het verschil, voor de oppervlakkig®

beoordelaar tenminste, bestaat dan hierin, dat de fascist, omdat ^ over absolute zekerheden beschikt, veel krachtiger in z’n optreden zal zijn dan de cultuurmens. Maar deze opvatting is geen andere, da*1 dat de wildeman met de grootste spiermassa’s, of de fascist met z ’11 grote, technisch geweldige legermassa’s en z’n fanatisme, niet te verslaan zou zijn door de cultuurmens, die wat materiele kracht betreft zijn gelijke is, wat fanatisme betreft z’n mindere, m aar daarom nog niet z’n mindere aan inzicht, berekening en aan wil oi*1 te overwinnen.

Het gevoel als verdedlger van de cultuur tegenover de barbaren te staan is op zichzelf reeds een geweldige kracht. Maar t o c h . .. een cultuur die zieh alleen maar verdedigt, heeft niet het wäre gevoel van haar superioriteit. Het levend en krachtig zijn van een cultuur»

uit zieh in de wil tot expansie, in de imperialistische begeerte tot h et temmen en onderwerpen en beschaven der barbaren. Het is een teken

■van cultuurverval, als de cultuur ophoudt maatschappelijk g e r i c h t

te zijn en inkrimpt tot een aesthetisch-ethische, tot een in engere 2m „geestelijke” cultuur. Het is een teken van verval, als de cultuur- dragers als groep zieh van de maatschappij gaan afwenden en alleen maar geestes-specialiteiten worden. Dit betekent natuurlijk niet dat federe cultuurdrager zieh met maatschappelijke vraagstukken m oet oezighouden, doch dat een afdoend gedeelte der culturele krachten

°P het maatschappelijke gericht moet zijn.

En een culturele renaissance uit zieh voor een goed deel ook in het _ esef, bij de cultuurdragers, dat de organisatie der maatschappij, de oestand van productie en consumptie, de welvaart van de grote assa, de hoeveelheid levensvreugde, wil tot werk en tot daden, de Pvattingen over moraal, recht, die in de maatschappij leven, van ntzaggelijke betekenis zijn. En dit is in laatste instantie niets anders

^an een van de vormen van die expansie-drang, van dat imperialisme, vn T 21011 niet mee tevreden stelt dat de cultuur hier en daar iets

0r reffelijks voortbrengt, maar dat de hele maatschappij, in ieder

van haar individuell, voortreffelijk zou willen zien.

Dit m öge dan een onm ogelijke eis zijn: als die eis gesteld wordt door m ensen die de onm ogelijkheid er van beseffen, dan komt ze hierop neer, dat m en naar een zo hoog mogelijk gemiddelde van de massa en een daar boven uitgaande voortreffelijkheid voor wie dit bereiken kan, streeft, d.w.z. naar een maatschappij die iedere bijzondere indivi- duele ontplooi'ing, op een grondslag van collectieve welvaart en wel- opgevoedheid, m ogelijk maakt.

Van bijzondere m ensen geestdrift vragen voor het tot stand brengen van gem iddelden, lijkt onmogelijk. Het wordt echter mogelijk zodra het veroveren van het gemiddelde een heroische taak is, zodra het m aatschappelijk peil dus zo diep beneden dat gemiddelde ligt, dat een geweldige worsteling nodig is, een worsteling tegen de machten van behoud en reactie, tegen tyrannen, tegen domheid, traagheid, vooroordeel nodig is, om dat gemiddelde te bereiken. Dan is het de taak, de worsteling, die de nodige grootsheid en verhevenheid krijgt.

Het w ordt ook dän mogelijk, als men er van doordrongen is, van hoeveel betekenis zo’n gemiddelde voor de algemene kracht van de m aatschappij, voor de mogelijkheid van het volbrengen van grootsere taken, van h et bereiken van de hoogste verhevenheden is. Zodra men er van doordrongen is, dat zelfs de Helleense cultuur op een bodem stond, die vol rottingsprocessen en vol explosie-gevaren was, dat het Hellenisme en het gehelleniseerde Rome — afgezien van de geringere waarde hu nner cultuur — ondanks aanzienlijke vorderingen in de organisatie der m acht, nagenoeg dezelfde of nog grotere gebreken in de organisatie der samenleving laten zien; zodra men zieh er van bewust is wat dit moest betekenen, voor de morele sfeer der cultuur zowel als voor de noodzakelijke (maar in zo’n maatschappij bijna onm ogelijke) aanvulling der élites, ontstaat de wil: wij moeten dit anders doen; en de kracht om het anders te doen, terwille van de cultuur.

En dezelfde gevoelens ontstaan bij een beschouwing van het libéra­

lisme, dat, als geheel genomen, een der schitterendste en rijkste cultuurtijdperken in de wereldgeschiedenis is — het moet nogmaals herhaald worden tegenover al degenen die het libéralisme haten, om dat het te rijk is om in één formule ondergebracht té worden, (wat trouwens ook met Hellas het géval is, maar daaromtrent bestaat vol- doende onwetendheid om het in één formule te vereren en te ver- geten) — en dat niettemin aan z’n maatschappelijke gebreken is I ondergegaan.

Uit zulke gevoelens en inzichten komt dus de wil voort om de cultuur een grote zekerheid en duurzaamheid te geven, door een veel

zorg-197

vuldiger bewerking van de „bodem ” dan tot dusver ooit werd onder- nomen. Wie dit onmogelijk acht, omdat het kunstmatig is, möge door het woord „bodem” herinnerd worden aan de landbouw, het oertype der cultuur, die niet bij hakbouw of drie-velden-stelsel is blijven staan, doch die door irrigatie, natuurlijke en kunstmatige bemesting, door gebruik van andere werktuigen, door wärmte en glas-gebruik, door tal van andere kunstgrepen, een geweldig vergrote productivi- I teit en gemiddelde opbrengstzekerheid heeft verkregen.

Het spreekt vanzelf dat de maatschappij geen akker is, en dat dus de landbouw-methoden niet voor de mensen-ordening kunnen gelden, maar evenzeer als het mogelijk is, de „cultuur” die het dichtst bij de natuur Staat — de landbouw — rationeel te behandelen, evenzeer is het mogelijk de cultuur van de mensen, en in de eerste plaats het lagere deel hiervan —•C'behoeftevoorziening en samenwoning der mensen — rationeel te leiden.

Men zou op die wijze dus voor stevige maatschappelijke fundamenten kunnen zorgen en voor de nodige materiele krachten ter verdediging van de cultuur. Men zou dan verder, 6n omdat een verdediging toch alleen mogelijk is als ze de vijand in eigen land gaat opzoeken en verslaan, en omdat een ordening van een beperkt gebied allerlei technische bezwaren ontmoet, 6n tenslotte omdat een geslaagdc ordening en een Sterke cultuur zieh willen mededelen aan allen en de wereld willen omvatten, tot een ordening en voor de-cultuur- bewoonbaar-making van de gehele wereld overgaan.

Alleen als de cultuur hiertoe in Staat is, als ze tegenover het fascis- tische imperialisme en streven naar wereldheerschappij, haar eigen imperialisme en eigen streven naar heerschappij zet, hebben we een werkelijk dynamische cultuur en een die overwinningskansen heeft.

In zijn bekende boek „De opstand der horden” heeft Ortega y Gasset, als grote daad die onze cultuur zou kunnen redden „de vereniging van Europa” genoemd, d.w.z. „het besluit met de groep van volken van dit continent een grote natie te vormep.” Alleen dat „besluit”

zou, zo meende hij „Europa weer nieuw, krachtig leven geven” , het er toe brengen „weer in zichzelf (te) gaan geloven en daardoor vanzelf weer hoge eisen aan zieh (te) gaan stellen en zieh weer onder tucht brengen” . *)

Het is uit het voorgaande wel duidelijk dat wij, ofschoon de grond- idee, (die van een nieuw imperialisme als noodzakelijke kracht tot redding van de cultuur) ons volkomen juist voorkomt, de zaak niet meer op dezelfde wijze kunnen zien. Niet alleen omdat, toen Ortega

v *) De opstand der horden, blz. 187.

zijn boek schreef, het fascisme nog maar een provinciaal geval inplaats van een wereldmacht was '), zodat de bedreiging en ver-

■» lokking die hem het belangrijkst scheen, Rusland met z’n groots vijfjaren-plan was, maar ook omdat niet iedere vereniging van Europa, niet ieder groot staatkundig plan, ons een bron van inspiratie lijkt. Afgezien nu van de vraag of een „verenigd Europa” thans nog afdoende zou zijn, ligt immers het zwaartepunt juist in de culturele, en daaruit voortspruitende organisatorische, inhoud van dat Europa.

Ook het bolsjewisme en het fascisme maken zieh op om de Europese chaos in een „orde” te herscheppen, zij hebben een wereldpolitiek en ideeen van wereldorganisatie in materieel en cultureel opzicht. Ons ontbreekt dit alles, maar dit ontbrekende wordt niet goedgemaakt door uit te roepen „ook wij willen Europa, willen de wereld organise- ren, ook onze cultuur wil heersen.”

„Welke cultuur” , zal dan onmiddellijk gevraagd worden? Een cultuur die de voortzetting is van wat wij nu al reeds meer dan een halve eeuw in Europa zien, een cultuur die niet meer liberaal is, die niet socialistisch blijkt te kunnen worden, die met alle irrationalismen flirt en toch niet ontaard genoeg is om zieh in de poel van het irrationalisme te störten, en die toch ook geen nieuw rationalisme voortbrengt? Maar vooral, wil men de wereld veroveren voor een cultuur die haar bemoei'ingen met de wereld eigenlijk als een zonde- val beschouwt, die noch het belang en de noodzakelijkheid van ordening der maatschappij beseft, noch overtuigd imperialistisch is?

Anders gezegd, het is een hopeloze poging om oproepen te doen aan, en daden te verwachten van, alles wat er in de Westerse cultuur uitgeput, alleen nog maar tot redeneren in Staat is.

Niet

om dat ze sceptisch en relativistisch zijn, moet men delen der cultuur en der cultuurdragers — waartoe vermoedelijk ook Ortega y Gasset z61f behoort — als hopeloos opgeven. Integendeel, dat relati- visme en scepticisme zijn onze trots, want daardoor ondersbheiden wij ons van de fascistische en andere barbaren, die als dolle stieren naar het absolute of in de degen van de torero rennen; ze zijn ook ons wapen, om dat ze onze geesten lenig, veelzijdig en vrij van opgeblazenheden houden. Maar een werkelijk relativisme, kent de relatieve, en als zodanig zeer grote, waarde van wil, hartstocht en geestdrift, en een werkelijk scepticisme Staat sceptisch niet alleen ten opzichte van de overdrijvingen naar de kant van de activiteit, maar nog veel meer ten opzichte van allen die zieh sceptici noemen en alleen m aar uitgedoofden zijn.

Dalam dokumen H ET FASCISME EN DE NIEUWE VRIJHEID (Halaman 192-198)

Dokumen terkait