• Tidak ada hasil yang ditemukan

With Rolf van der Woude Op nieuw land ee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2018

Membagikan "With Rolf van der Woude Op nieuw land ee"

Copied!
25
0
0

Teks penuh

(1)

'Op nieuw land een nieuwe maatschappij'

Verzuiling en ontzuiling bij de landbouworganisaties

in Flevoland 1942-1995

Mari Smits en Rolf van der Woude

Toen pioniers de in 1942 langzaam maar zeker droogvallende Noordoost

-polder ont gon nen, waren zij zich er van bewust niet alleen te werken voor

een nieuw be staan, maar ook aan een nieuwe samenleving. En men had

idealen. Het ‘Nieuwe Land’ zou anders en beter worden dan het ‘Oude Land’.

‘De be vol king is hier an ders op ge groeid dan op het oude land. In de jaren

van samenwerking heb ben we el kaar leren waar deren en begrijpen. De wil

voor samenwerking is aan we zig. Al les wordt hier op nieuw opgebouwd. Men

kan het vormen van groepen en schei din gen voor komen’, meen de land bouw

-voorman W.G. de Feijter in 1946.

1

De nieuwe polderbewoners waren nuchter genoeg om in te zien dat zij

veel van de structuren, organisatievormen en instanties van het oude land

zouden moeten over ne men en aan een aantal waren zij ook zeer gehecht.

Maar ‘zich bewust, dat in de Noord oost polder een jonge levens en werk

-gemeenschap zich geleidelijk en liefst har mo nisch moet vormen’, was men

van oordeel dat ‘de eendracht en samenwerking van alle rich tingen voorop

zou moeten staan’.

2

Was dit ideaal van eendracht, har mo nie en sa men werking

haalbaar? Het antwoord ligt voor een niet gering deel be slo ten in de ma nier

waarop polderbewoners om gingen met modernisering en de daarin besloten

pro cessen van verzuiling en ont zui ling. Dit artikel wil dat perspectief op drie

be lang rij ke momenten schetsen in de geschiedenis van Flevoland, waarbij

de nadruk ligt op de land- en tuin bouw or ga nisaties.

Verzuiling in de land- en tuinbouw

De Feijters aangehaalde woorden suggereren dat hij gebrek aan wederzijdse waar de ring en begrip en onderlinge verdeeldheid als de kwaal van het oude land zag. Zijn oordeel past in de kritiek die al voor de oorlog opdook over wat so ci o lo gen toen mis prijzend aanduidden als ‘verzuiling’. Zij zagen een door ‘hokjesgeest’ ver -deeld Neder land en vreesden voor een verder uiteenvallen van de samenleving. Zij wensten een ‘doorbraak’ naar harmonie en eens gezindheid, zodat een nieuw Ne der -land kon wor den opgebouwd. Deze doorbraak werd een veel besproken thema en leek breed te worden ge deeld. Ko nin gin Wilhelmina riep al voor de oor log op tot ‘op -bouw, uit gaande boven ver deeld heid’.3Direct na de be vrij ding gaf zij dan ook de kabi netsformateurs W. Scher mer horn en W. Drees de opdracht mee een ‘na ti o naal ka binet voor herstel en ver nieu wing’ sa men te stellen.4

Lang heeft het begrip verzuiling het negatief odium uit die tijd behouden. Ver zuil ing werd nog al eens gezien als een conservatieve, zo niet reactionaire te gen

-1 W.G. de Feijter sprak

deze woorden op een vergadering van de Landbouwcommissie (de commissie van negen) waarvan vertegenwoordigers van de verschillende landbouworganisaties deel uit maakten. Nieuw Land Erfgoed -centrum Lely stad (NLE) Archief Land -bouwmaatschappij IJsselmeerpolders (Arch. LMIJ) Verslag DB Landbouw -commissie 16 juli 1946.

2 NLE, Arch LMIJ,

brief Commissie van Negen aan Directie Wieringermeer 13 augustus 1945.

3 Zij sprak deze

woor-den in een radiorede gehouden op 27 jan. 1939. Geciteerd in: Van der Heijden,

Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog

(Amsterdam 2001) 63.

4 P.J. Oud, Honderd

(2)

be weging op ge roe pen door ker ken en daarmee verbonden instituties en religieuze hoog waar dig heids be kle ders, die vreesden macht en invloed te verliezen. Later kreeg men meer oog voor de in ternationale aspecten en de mo der ni se rende elementen in het pro ces van ver zui ling. De visie dat ver zui ling een in tegraal onderdeel uitmaakt van het mo der ni se ringsproces dat Nederland en de wes terse sa menleving in de laatste paar honderd jaar veranderde, is van recentere datum.5

Nu is modernisering een complex en allerminst eenduidig proces, waar ver schil -lende, onderling verweven deelprocessen deel van uitmaakten. Lang niet altijd spoor den de verschillende processen en soms werkten zij elkaar tegen. Moderni -sering gaat dan ook altijd gepaard met onbedoelde effecten en onvoorziene gevol-gen. Te ge lij kertijd maakt modernisering als idee en toekomstvisie deel uit van het gehele pro ces. Het kan een beheersingsstrategie worden van een overheid of elites. Op zijn beurt kan dit weer weerstand en tegenreacties oproepen. Het geven van een definitie is daar om vrijwel onmogelijk. Uiteindelijk is modernisering misschien alleen in para do xen te vat ten. Tegen polen ontwikkelen zich naast elkaar en vloeien soms in een be paalde ont wik kelingsgang in elkaar over. Zo kent globalisering zijn anti -pode in een tendens naar par ti cula risme; gaan collectivering en massacultuur ge lijk op met in di vi du a li se ring; bestaan rati o nali teit en ir rationalisme naast elkaar en staat integratie op sommige ge bieden naast se gregatie op andere terreinen.

Zo opgevat kan verzui ling ge zien worden als het onvoorziene en onbedoelde ge -volg van de reactie op en de tegen stand tegen sociaal-eco no mi sche en mentaal-cul-turele ver nieu wingen bij een groep die aan een traditionele invulling van religie en de daarbij behorende waarden en normen vast wilde houden. Zij kozen voor mee-doen met modernisering van sociaal-economische verhoudingen en voor een mentaal en cultureel iso lement; met ander woorden: het was de vorm geving van mo -dernisering in eigen kring.6

Een goed voor beeld van het paradoxale van mo der nise ring en verzuiling is de ge or ga ni seer de land bouw. Geen enkele eco nomische sector in Nederland kent zo’n lange or ga ni satie ge schiedenis en er zullen ook weinig instituties zijn waarvan de ge -schiedenis langs der gelijke kronkelige wegen liep.

Hoewel er voordien aanzetten waren tot organisatie, liggen de wortels van de hui dige land- en tuinbouworganisaties rond het midden van de negentiende eeuw. Toen werden in de meeste provincies landbouwmaatschappijen opgericht, die voor-al door voorlichting de land- en tuinbouw op een hoger plan wensten te brengen.7 De maat schappijen van landbouw vonden echter alleen ingang bij een bovenlaag van ‘gro te’ boeren. De meerderheid van de katholieke en protestantse boeren en tuinders zag hen als onderdeel van het liberale establishment. Desondanks en bij gebrek aan an dere organisaties werd het Nederlandsch Land bouw co mi té, als de koepel van de land bouwmaatschappijen, de eerste landelijke belangenorganisatie van de Ne der land se landbouw. Tijdens de agrarische crisis, die de laat ste decennia van de negentiende eeuw de tekortkomingen van de Nederlandse land bouw pijnlijk aan de oppervlakte bracht, werd het Landbouwcomité door de re ge ring erkend als officiële overlegin stan tie, omdat de overheid zich gedwongen zag in te grijpen.8

De katholieke emancipatie sloeg de eerste bres in de eenheidsorganisatie in de land bouw. De clerus wilde de roomskatholieken als groep in de Nederlandse sa men -leving integreren. Daarvoor achtte zij eigen organisaties onontbeerlijk. Alleen zo kon

(3)

de ka tho lie ke boer en tuinder zich emanciperen tot een welvarende, zelfbewuste en aan de kerk trouwe stand. In 1896 richtten enkele katholieke voormannen de Neder -landsche Boerenbond op. De bond was interconfessioneel, maar vorm de zich onder druk van de bisschoppen na 1900 om tot een exclusief katholieke organisatie en werd na 1920 omgedoopt tot Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB).9De or tho dox-pro testantse boeren- en tuinders kregen in 1918 een eigen organisatie, de Ne der landse Chris telijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB), die sterk geworteld was in de ge re for meer de gezindte.10

In de jaren dertig konden de drie overkoepelende land- en tuin bouw or ga ni sa ties uitgroeien tot het Groene Front. De land- en tuin bouw or ganisaties beseften dat zij veel gezamenlijke be langen had den, vooral op agrarisch-tech nis ch gebied en bij de ma teriële be lan gen be har ti ging. Al in de ja ren twintig kwam het daarom tot overleg tussen de drie cen trale land bouw organisaties, dat in de loop van de jaren steeds meer gewicht kreeg. Dit ge za menlijk optreden werd versterkt toen de crisis steeds meer om zich heen greep. De overheid begreep dat men de land- en tuinbouw niet aan zijn lot kon overlaten en ontwierp een uit ge brei de land bouw crisis wetgeving. De regel ge ving werd met de cen trale land bouworganisaties be sproken en deels door hen uit ge voerd. Dit versterkte het prestige van de organisaties bij de ach ter ban. Door de sterke dwarsverbanden binnen de zuilen vervulden de land bouw voor man nen een dubbelrol van bestuurder en politi cus en werd hun invloed op het beleid sterk ver-groot. Het in 1935 gevormde mi nis te rie van Land bouw en Visserij werd een belang-rijk instrument van het boe ren front. Aan de voor avond van de Tweede Wereldoorlog was het Groene Front hecht ver ankerd in boeren- en tuindersbestaan, de zuilen en de politiek.

In meer sectoren kwamen dergelijke vormen van neo-corporatisme voor, waar-bij de overheid rechtstreeks samenwerkte met belangenbehartigers. In de land- en tuinbouw ging het een stap verder. Daar leefde, vooral in katholieke kring, een cor -po ra tis tisch ideaal, dat streefde naar een zo groot mogelijke autonomie.11 Deels onder de druk van de oorlogsomstandigheden kwam men over een na de oorlog de land- en tuin bouw corporatistisch te ordenen. De Stich ting voor de Landbouw – de voorloper van het Landbouwschap – zou het centrale orgaan worden voor be lan -gen be har ti ging, so ci aal over leg en het nationaal en interna tionaal lobbywerk.12

In een oproep ‘Aan de boeren, tuinders en landarbeiders van Nederland’ in juni 1945 lieten vertegenwoordigers van boeren en landarbeiders weten dat het hoog tijd was was om gezamenlijk te praten en geza menlijk op te treden. Unaniem was de wens ‘om na de oorlog op te richten één grote en sterke publiekrechtelijke land -bouw or ga ni sa tie’. Dat be te ken de geen een heidsorganisatie. ‘De vrije organisaties zullen uiteraard blijven be staan en naar eigen inzicht hun specifieke taak vervullen’, schreef men. ‘Wij ad viseren U daarom zo spoe dig mogelijk gewestelijken plaatselijk de oude or ga ni sa ties weer in het leven te roe pen’.13

Deze impressie van de ontwikkeling van de land- en tuinbouworganisaties toont het para doxale van de verzuiling in de land- en tuinbouw. In te gra tie was er door de vor ming van gezamenlijke instituties voor landelijke belangenbehartiging: het cen -traal land bouw over leg en de Stichting voor de Landbouw, met daarnaast een groot aantal niet verzuilde sectorale verenigingen, vooral in de tuinbouw. Maar dat be te ken de al ler minst dat de KNBTB en de CBTB hun eigen recht van bestaan re la ti veer

(4)

den, in te gen deel. De KNBTB bleef zich zelf zien als het geestelijk en ma te ri eel te huis voor de ka tho lieke boer en tuinder. Het bleef ook met kracht vasthouden aan zijn ma teriële taak met eigen coöperaties en instellingen. De CBTB zette zich, net als voor dien, met niet aflatende ijver in voor een aloud protestants strijd punt: het pro -tes tants-chris telijk onderwijs. Het Land bouw co mité, sinds 1918 ‘Koninklijk’ en dus KNLC, had ge meng de ge voe lens bij de nieuwe organisatievorm, want het liberale gedachtegoed ver droeg zich niet goed met het streven naar maatschappelijke orde-ning. Het on der steun de evenwel het streven naar organisatie uit pragmatisme en met het toekomstvisioen dat het een opstap zou worden voor de vorming van een een -heids organisatie.

Nieuw land en een nieuwe maatschappij

Bij de discussies over de Zui der zee wet, die in 1918 door het parlement werd aange nomen, werd over de opbouw van een sociale structuur in het nieuwe land nauwelijks gesproken. Men ging er vanuit dat de overheid de waterstaat en in fra -struc tuur in orde zou bren gen en daarna het land zou uitgeven. Zo was het tot die tijd al tijd gegaan.14Het proefschrift van de socioloog H.N. ter Veen, uit 1925, over de ko lo ni sa tie van de Haar lem mer meer bracht daarin verandering.15 Ter Veen beschreef het le ven van de eer ste ge ne ra ties pol derpioniers – de polder was rond 1850 drooggemalen – als een niet af la ten de strijd om het be staan. De Haar lem mer -meer was een frontier-samenle ving waar in al leen de sterksten over eind bleven. De door het sociaal-darwinsme beïn vloedde Ter Veen kon er wel waar de ring voor opbrengen.16Het had kansen geboden aan ‘de best en onder hen: (…) deze versnel-len de historische beweging en smeden de toe komst’.17Uiteindelijk had het een vita-le en psychisch sterke bevolking op ge vita-le verd, die zich door het gebrek aan tradities onafhankelijk en toe komst gericht opstelde.

Niettemin besefte Ter Veen dat de prijs te hoog was geweest. ‘Niemand wenscht een herha ling van de onverschillige zorgeloosheid, welke de Staat toonde’.18 Hij meen de dat de eerste moei za me fasen van ko lo nisatie door wetenschappelijke plan ning en orde ning als het ware overgeslagen konden worden. ‘Een actieve sociale po -litiek’ van de over heid was daarbij on ontbeerlijk.19Als secretaris van de in 1926 in -ge stelde Com mis sie-Vissering kon hij gro te invloed op het beleid uitoefenen. Deze com missie kreeg de op dracht praktische op lossingen te bedenken voor het in cul -tuur bren gen van de Wie ringermeer, de eerste droog te leg gen Zuiderzeepolder. De ad vie zen om vatten de ont ginning, ex ploitatie en sociaal-eco nomische opbouw van de pol der. In 1929 presen teerde de com missie haar ‘ur gen tie rap port’ dat richtingge-vend zou worden voor de ver dere inpolde ring van de Zuiderzee. De kern van het rap-port was het openbaar bestuur in handen te geven van een ‘open baar lichaam’, met een kleine, maar effectieve direc tie.20

In 1930 werd Directie van de Wieringermeer ingesteld, waarvan de land bouw -kun dige ir. S. Smeding de gezichtsbepalende figuur zou worden en zich onder diens leiding zou ontwikkelen tot een slagvaardig instrument. De Wie rin ge meer – in 1930 drooggevallen – kreeg daardoor een solide economische basis, waardoor een ster-ke en hechtte ge meen schap ontstond. Sociale experimenten wees men af, want men wilde de kolonisten een sa men leving bieden die zich in weinig van de Nederlandse samenle ving on der scheid de.21Voor men met de Noordoostpolder aan het werk ging,

(5)

konden de eerste re sulta ten ge ëva lueerd worden. Ze vielen gunstig uit, ook in soci-aal opzicht. Het vervangen van ‘de harde na tuur lijke selectie der immigranten (…) door een meer humane zifting’ vooraf slaagde. De pachters waren streng geselec-teerd op erva ring, kennis, vak be kwaam heid, ka pitaalkracht en antecedenten. Men wilde ‘zoons uit een goed nest’ in de pol der. De landarbeiders waren onderzocht op vakbekwaamheid. Even eens moesten ze een ge zond heids ver kla ring overleggen en werd het gezin door een inspectrice bezocht. Daar door en door de me di sche en sociale zorg ter plaatse ging ‘het eerste ko lo ni sa tie ge slacht niet meer op spreek -woordelijke geworden wijze te gronde, integendeel’. Hun si tu atie was juist verbe-terd.22Ter Veen was ook en thou si ast. De be volking on der scheid de zich van die van het oude land door ‘zelfvertrouwen, on der ne mings lust, ar beid zaam heid, uithou-dingsvermogen, sterke vitaliteit, nuchter realisme’, meende hij.23

Er waren wel kritiekpunten. Kleinere, minder kapitaalkrachtige boeren hadden nauwelijks een kans gekregen. Daardoor waren de sociale verschillen erg groot en ontbrak het aan middelgrote gezinsbedrijven. Een ander punt was de middenstand. De komst van deze groep was niet geregeld en dat had tot nogal wat on gelukken geleid.24Maar de conclusie was duidelijk. De overheid zou op het zelf de spoor ver-der gaan en haar greep op de wording van het nieuwe land zelfs nog versterken. Het uitgiftebeleid zou centraal staan, want ‘de invloed van economische verhoudingen op de geheele so ci ale structuur is evenwel zo machtig, dat een nieuwe opbouw van het economische leven op den duur gepaard zal moeten gaan met maatschappelij-ke ver nieuwing van wijder om vang’.25Een nog strengere selectie bij alle beroeps-groepen werd de basis van het uitgiftebeleid. En om hernieuwde kritiek voor te zijn, werd er meer ruimte ge schapen voor de kleine boer en tuinder. Eenderde van de bedrijven – 12 en 18 ha groot – was voor hen bestemd. De gemiddelde bedrijfs -grootte was dan ook een stuk kleiner dan in de Wieringemeer: 25 tegenover 35 ha.26 De ‘echte’ pioniers konden in de loop van 1941 aan het werk, toen de eerste de len droogvielen. Hen wachtte ‘negen uren per dag zeer zwaar, eentonig grondwerk, het leven ver van hun gezin in het kale woestijnachtige land in barakkenkampen’.27In eers te instantie rekruteerde men onder boerenzoons en landarbeiders, die in de hoop een bestaan in de polder te kunnen opbouwen, het harde werken niet schuw-den. Meer dan een mondelinge toezegging dat met hun belangen rekening gehouden zou worden kre gen ze echter niet.28Door de oorlogsomstandigheden kwam er van een strenge se lec tie niet veel terecht. Het verloop onder de polderwerkers was dan ook groot.29Zij die volhielden werden beloond. Bij de uitgifte kregen zij een voorkeursrecht, mits zij voor 1945 minstens twee jaar voor de Directie van de Wieringer -meer hadden ge werkt. On geveer 750 mannen – waarvan tachtig procent boeren-zoons – kwamen daar voor in aan merking.30Zij zouden in eerste instantie de dragers van de nieuwe maat schap pij op het nieuwe land worden.

Na de bevrijding kon men – onder leiding van Smeding, die in 1942 land drost van het Openbaar Lichaam ‘de Noordoostelijke Polder’ was geworden – een wer kelijk begin maken met de opbouw van land en samenleving. Onder streng toe zicht van de overheid hoopte men de kolonisten door de moeilijke eerste fase heen te helpen. Eerst diende een geordende samenleving te ontstaan, die ook nu een bijna ge trouwe af spie ge ling moest worden van de vooroorlogse verzuilde samenleving: ‘in elk dorp drie ker ken en drie scholen’.31Zo ongeveer de eerste openbare gebouwen die ge reed

17H.N. ter Veen,

De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied. Proeve eener sociaal-geographische mono-graphie(Groningen 1925) 248.

18Ter Veen, De Haarlem

-mermeer, 249.

19H.N. ter Veen, ‘Op

nieuw land een nieuwe maatschappij’ in: Mensch en Maatschappij6 (1930) 311-330, 320.

20Van Dissel, 59 Jaar,

33 e.v.

21H.N. ter Veen,

De Kolonisatiepolitiek in den Noordoostpolder

(Amsterdam 1941) 9.

22Er waren geruchten

dat de selectie van landarbeiders lang niet waterdicht was. Vooral met de gezondheidsverklarin-gen schijnt nog wel eens de hand gelicht te zijn. De huisartsen, die de verklaring moesten afgeven, schijnen soms onder druk gezet te zijn de verklaring af te geven. Zie: F. van Heek,

(6)

kwa men waren kerken. Al voor de bevrijding hadden de gereformeerden en ka tho -lieken hou ten noodkerken gebouwd, direct na de bevrijding plaatsten de Ne der lands Her vorm den door Zwitserland geschonken houten noodkerken in Emmeloord en Ens.32De doorbraak was ver weg, want pas als de kolonisten eenmaal geset teld wa -ren, zou den hun ge selecteerde eigenschappen en bekwaamheden ‘op nieuw land een nieu we maat schap pij’ vormen. Een moderne samenleving op beproefde en dus ver zuilde fun da men ten. Het had iets paradoxaals.

‘Allen ‘t zelfde doel’?

In de ba rak ken kampen werkten de polderpioniers al voor de bevrijding aan hun toe komst. Het vormen van land- en tuin bouw or ganisaties was een vanzelfsprekend-heid. Boerenzoons voerden de boventoon. Zij waren meestal nog in dienst van de Directie van de Wie rin ge rmeer. Een deel van hen was er al vanaf 1942 en had het gebracht tot ploegbaas of opzichter. Het gedeelde lief en leed had saamhorigheid gebracht en het idealisme was ge bleven. ‘Vol enthousiasme en met volledige inzet wilde men van die polder een nieu we maat schap pij maken (…) als voorbeeld voor de hele Nederlandse ge meen schap’, her in ner de Hans Tiemeyer zich, die vlak na de oorlog met een to neel ge zel schap de ba rak ken kam pen was langs getrokken, inge-huurd door de Culturele Com mis sie.33Voor de pioniers leek de ver zuildheid ver weg en uit de tijd.

Het oude land had zijn bedenkingen. J. Haverkamp, sinds jaar en dag voor zit ter van de Overijsselse CBTB en een van hun belangrijkste voormannen, lichtte al ge -meen-secretaris W. Rip van de Nederlandse CBTB in. ‘Bij sommigen, die eertijds ook tot onze CBTB behoorden’ gingen stemmen op de vooroorlogse structuur los te laten, stelde hij verontrust vast. Vooral de ver deeldheid onder de protestanten werd door een aantal CBTB’ers als achterhaald gezien. Haverkamp had op de eerste naoorlogse bij een komst van het algemeen bestuur van de Overijsselse CBTB al de vraag ge kre gen of het geen tijd was ‘om, nu de Her vorm de Kerk trachten wil heel het volk te om vat ten, ook nu de deuren wat wijder open te zetten, zoodat wij alle Pro -tes tant sche boeren zou den kunnen om vat ten’. Of an ders gezegd: ‘Moeten we het niet aan dur ven ook de niet positief Christelijke boeren toe te la ten tot het lid maat schap, zon der onzerzijds daarbij iets van ons beginsel prijs te geven?’ Haverkamp zag niets in de vorming van een grote algemene protestantse bond. Volgens hem waren veel pro tes tanten ‘helaas vervreemd geraakt van de Christelijke be ginselen’. Zij zouden be slist geen lid van de CBTB willen worden ‘of ons standpunt zou zeer moeten ver -slap pen’. Dat had hij er niet voor over. ‘Graag zetten we onze vens ters open, maar we moe ten homogeen zijn’. Haverkamp wist ook de vragensteller te overtuigen, want una niem stelde het bestuur zich achter zijn afwijzing.34

Zo was het vormen van een eenheidsorganisatie in de Noordoostpolder tot mis lukken ge doemd. Uit de hoek van de Over ijsselse Landbouwmaatschappij (OLM) klonk daar over spijt. ‘Her haalde pogingen om te geraken tot één algemene or ga ni -satie wa ren, mede onder invloed van het oude land mislukt’.35Daarop werd afge-sproken dat de drie land- en tuinbouworganisaties op 4 augustus 1945 tegelijkertijd hun eigen af de lin gen zouden oprichten.

Op de oprichtingsvergadering van de CBTB-afdeling motiveerde spreker De Fe ijter zijn keus. Hij refereerde aan het feit dat er al min of meer een een heids ver e ni ging

23Geciteerd in: M. Gort

R. Peys, Flevoland 12de

(7)

was ontstaan. Het initiatief was onder boerenzoons opgekomen ‘om hun toe komst ze ker te stellen’. Hoewel hij zei grote waardering te hebben voor wat er gedaan was, toch bleef hij erbij dat ‘één grote polderorganisatie een gevaarlijk ka rakter’ had. Zijn keuze was ‘een principieel zelfstandige organisatie’. De afdeling startte met 128 le -den.36

Op hetzelfde moment sprak Tj. de Jong, hoofd van de lagere landbouwschool te Bolsward, op de oprichtingsvergadering van de afdeling Noordoostpolder van de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (ABTB). Over de doorbraak had hij het niet, wel over de noodzaak verder te gaan met de katholieke emancipatie. Het ka -tho lie ke volks deel had nog te weinig invloed, vooral door gebrek aan goede leiders. ‘Door mach tige organisatie alleen kunnen wij onze stem doen gelden’, hield hij zijn ge hoor voor. Anderen gingen in dit spoor verder. Algemeen-secretaris van de ABTB, H. Ruijter, verkondigde enkele weken daarna: ‘Wij zullen generlei samenwerking aan vaarden waar de katholieke principiën in het gedrang komen’. De geestelijk advi-seur van de afdeling, pastoor F.B.J. Koopmans, hield zijn gehoor voor pal te staan voor het katholieke geloof en zich vooral niet te laten leiden ‘door de idealisten van deze tijd’. Er waren bij de oprichting 265 leden en men hoopte snel de 500 te pas-seren.37

Tegenover deze onmiskenbare aandrift de zuilenstructuur te herbouwen, stond de drang samen te werken. Op dezelfde bijeenkomst waarop besloten was de drie landbouworganisatie opnieuw op te richten, werd ook afgesproken een commissie van negen te installeren, die de gezamenlijke agrarischtechnische en sociale be lan -gen be har tiging zou verzor-gen. Haverkamp was er enthousiast over, omdat het vol-komen in lijn lag met de plannen voor de Stichting voor de Landbouw. Het was ook niet zo maar een samenwerkingsorgaan. Er speelden ‘de hoogste levensbeginselen’, immers ‘vooral op technisch gebied hebben we allemaal ‘t zelfde doel en de sociale belangen zijn voor ieder gelijk’.38

De opstelling van de CBTB was te begrijpen. De bond was veruit de kleinste van de drie centrale landbouworganisaties en was er niet in geslaagd een materiële in fra structuur met financiële en economische dienstverlening, aan en ver koop coöpe -ra ties en dergelijke op te bouwen. Bij samenwerking viel er alleen te winnen. Bij de ABTB, die het aartsdiocees Utrecht bestreek, lag de situatie net omgekeerd. Daar had men vanaf het begin een groot dienst verlenend apparaat opgebouwd dat varieerde van boe renleenbanken en aan- en verkoopcoöperaties tot een vlees ver werkende industrie. Desondanks waren de ABTB’ers in de Noordoostpolder wel bereid water in de wijn te doen en de op te richten eco no mi sche instellingen onder gezamenlijk bestuur te plaatsen. Dit ging het Arnhemse ABTB-hoofdbestuur te ver. Daar peinsde men er niet over concessies te doen. W. Hoefnagels, directeur van de Handelsraad, het over koe pelende orgaan van de ABTBcoöperaties, wond er voor de Land bouw -com mis sie, zoals de -commissie van negen was gaan heten, geen doekjes om. ‘Onze Ker ke lij ke Over heid heeft destijds de wens te kennen gegeven, dat de economische in stel lin gen zoals de coöperatieve aan en verkoopverenigingen zouden worden on -der ge bracht in de Katholieke Stands or ga nisatie. Dit is geschied.’ Het was de ruggen-graat van de orga nisatie. ‘Dat is onze levensbeschouwing, deze is niette splitsen’. Daarmee plaats te hij zijn leden in de Noordoostpolder en de OLM en CBTB voor een vol don gen feit.39

34HDC, Arch. CBTB

inv.no. A-5-5-2 J. Haverkamps aan W. Rip 17 augustus 1945; HDC, Arch. CBTB inv.no. A-5-5-2, notulen Alg. Bestuur Overijsselse CBTB 7 juli 1945. Wie de vragensteller was vermelden de notulen niet.

35NLE, Arch LMIJ,

verslag bespreking district NOP met afvaardiging OLM 9 september 1948.

36NLE, Arch.

CBTB-Flevoland, notulen oprichtingsvergade-ring 4 aug. 1945.

37NLE, Archief

ABTB-Flevoland, jaarverslag 1945/1946; M. Smits,

Een aardse geschie-dens. De ABTB in dienst van boeren en tuinders(Nijmegen 1997) 153.

38Bak, Van der Woude,

School gemaakt,31.

39NLE, Arch. LMIJ,

(8)

Deze blokkade van de ABTB zorgde er voor dat de feitelijke situatie in de Noord -oostpolder niet veel afweek van wat in andere regio’s gebeurde. Samen wer king was er was er in de Stichting voor de Landbouw en later in de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap en in verschillende aan sectoren verbonden organen, ver e ni gin gen en instituten. Ook was er een gezamenlijk coöperatief landbouwboekhoudbureau De Noord oostpolder. Voor het overige ging men zijn eigen weg. De ABTB had het re la -tief gemakkelijk. Het zocht zijn kracht in het isolement en kon de doorbraak min of meer negeren. De protestanten zaten in een geheel ander schuitje. Problemen zou -den niet uitblijven.

Nieuwe schoolstrijd

De verzuchting van OLM’ers dat het oude land de vorming van een een heids or -ga ni satie in de weg had gestaan, was niet uit de lucht gegrepen. De oorzaak lag deels in de organisatiestructuur. De net opgerichte afdelingen van de land en tuin -bouw or ga ni sa ties waren te klein om zelfstandig te kunnen opereren en werden inge-past in de bestaande Over ijs selse organisaties. De eerste jaren was dat vanzelfspre-kend, maar toen de eerste pachtbedrijven in 1947 werden uitgegeven en het leden-tal groeide, wenste men meer zelfstandigheid. De ABTB’ers uit de Noordoostpolders voelden er niets voor om als streekgroep bij de Kring Overijssel te wor den ingedeeld en wensten een eigen Kring te vormen.40In eerste instantie werd toegestaan dat men direct onder het hoofd be stuur viel, maar dat was uitstel van executie; de inlijving bij Overijssel viel niet te voor komen. Het zou een gespannen relatie blijven.41

Het gevolg was dat de agenda van de landbouworganisaties in de Noord oost pol -der voor een belangrijk deel door de moe-derorganisaties op het oude land werd bepaald. Daarmee kwam de naoorlogse wederopbouwproblematiek in afgeleide vorm op het bord van de Noordoostpolderse bestuurders terecht. De doorbraak op zich was nauwelijks een thema, want dat bleek een ideaal van een kleine elite en werd nooit de bedoelde brede volksbeweging. De verzuilde organisaties, instituties en instellingen werden, soms in een nieuw jasje of onder andere naam weer opge-bouwd. De KNBTB en de CBTB hadden na enige tijd ook meer leden dan voor de oor-log. De eenheidsbeweging in de Noordoostpolder had dan ook weinig van doen met de doorbraak. Het stoelde op de gedeelde ervaringen in de oorlog en een besef van pi o nier schap.42 Dat het toch tot problemen kwam bij het landbouwonderwijs had een achtergrond die dieper lag dan een doorbraakstreven.

Eigen landbouwonderwijs was een speerpunt van het vooroorlogs CBTB-be leid en zou dat na de oorlog onverminderd blijven. Zo lang niet elke CBTB’er zoon of dochter naar het eigen landbouwonderwijs kon laten gaan, was men niet tevre den. De motivatie was des te groter omdat er in de oorlog een groot aantal landbouw -scholen waren gebouwd, die echter allemaal rijks-scholen waren geworden. De CBTB vond dat een rechtmatig aandeel van die scholen aan de bond moesten wor den over -gedra gen. Daarin vond men het KNLC tegenover zich. Die sprak zich prin cipi eel uit voor openbaar on der wijs. Dat was niet de enige reden dat de land bouw school strijd in de Noordoostpolder met grote felheid zou worden gestreden.

De Nederlandse Her vorm de Kerk had in de oorlog een nieuw elan ontwikkeld. Niet langer moest de kerk een ‘ho telkerk’ zijn waar de stromingen naast elkaar leef -den. Er diende een nieuwe een heid te komen. Gemeenteopbouw was de nieuwe

40Een streekgroep was

een verzameling afdelingen binnen een regio zonder formele structuur. Een kring had eigen statuten en een vaste vertegen-woordiging in het ABTB-hoofdbestuur.

41NLE, Arch.

ABTB-Flevoland, notulen kringbestuur 10 en 25 juli en 17 nov. 1947, Smits,

Een aardse, 153 e.v.

42De historicus L.J.

Rogier legde hier al in 1958 de vinger op in zijn rede ter gelegen-heid van het 12-jarig bestaan van de ABTB in de Noordoost -polder, ‘De wijde kim van de polder’.

Terugblik en uitzicht 1. Verspreide opstellen van L.J. Rogier

(9)

tover for mule. De Noord oost pol der was een ideale proeftuin.44Dit raakte ook het on der -wijs om dat een deel van de hervormde gemeente eigen onderwijs wilde, uit gaande van de kerke raad. De gereformeerden en een deel van de hervormden voelden hier weinig voor, zij wensten gemengd pro tes tants onder-wijs. Bij het lager onderwijs had dit tot gro te problemen en me nings ver schil len geleid.45 Het land bouw on derwijs zou er even min aan ontkomen.

Vanzelfsprekend zou Emmeloord het onder -wijscentrum van de polder worden en daar zou de school voor middelbaar landbouwonderwijs moeten komen. Het land bouw on derwijs viel onder het ministerie van Landbouw en werd ook via die weg ge fi nan cierd. Gewoonlijk stichtte een land bouw or ga ni satie een school, die dan door het mi ni ste rie werd bekostigd. Landdrost Smeding – ouddi recteur van een land bouw -school – be sloot echter in te grijpen. Hij wenste een rijks-school die niet specifiek uit ging van een landbouworganisatie, maar een openbare school voor alle gezindten en adviseerde mi nister van Landbouw, S.L. Mansholt, in die rich ting.46 Die bleek voor die suggestie gevoelig; als sociaal-democraat was hij sowieso voor stan der van open baar on derwijs.

De ABTB en CBTB voelden daar niets voor. De laatste bond vermoedde zelfs een complot. De oproep die het polderbestuur had gedaan om voor middelbaar land -bouw on der wijs uit te wijken naar de randgemeenten, was volgens hen ingegeven om on ver hoeds met een rijksschool aan te komen en hen en de ABTB zo voor een vol -dongen feit te plaatsen.47De ABTB en CBTB wilden alleen praten als er een even -wich tige verdeling van de scholen over heel Flevoland zou komen.48Regelrecht ver-toornd waren de CBTB’ers toen men vernam dat er geen rijksschool zou komen op gezamenlijke grondslag, maar dat de OLM de school in beheer zou krijgen. Voor de CBTB was dit on ver teer baar, maar de bestuurders twijfelden aan hun reactie. Een deel van het be stuur vreesde dat een simpele weige ring mee te werken de verdere ont wik keling van het CBTB-landbouwonderwijs in de weg kon staan. Men besloot met Sme ding te over leg gen. Deze vroeg begrip en medewerking van het CBTB-be stuur, want de school zou ‘voor alle gezindten’ werken en op termijn zou men als-nog een eigen school kun nen aanvragen. Op een vergade ring, waar Haverkamp als advi seur aanwezig was, toonden de bestuurders geen enkel be grip voor Smedings ver zoek. Men vreesde, net als bij voorgaande ge le genhe den, ‘on der valse voor -wendsels’ in de val gelokt te worden. Voorzitter De Feijter wilde nog een laatste gesprek met de landdrost, maar kreeg daarvoor van zijn mede be stuur ders geen ruimte.

De vraag was hoe het nu verder moest. De Feijter bleek ook nu de meest toe geef lij ke, hij wilde de zaak aan de ouders overlaten. Anderen zagen meer in een verras -singstaktiek: ‘Niets adviseren en zo snel mogelijk een eigen school beginnen’. De echte hardliners zagen maar een oplossing: de rijksschool ‘zoveel mogelijk afbreken’. Bij zoveel verschil van mening besloot men een beslissing uit te stellen. Echter de tijd

44J.T.W.H. van Woensel,

Kerkbouw en kerk-opbouw in de IJsselmeerpolders

(Lelystad 1996) 48 e.v.

45A.P. Rasch, ‘De

Noord oostpolder’ in: W. Banning (red.)

Handboek Pastorale Sociologie Deel III

(Den Haag 1955) 243-302, 247 e.v.

46H. Pruntel, Scholen

in een nieuwe samen leving. De ontstaan -geschiedenis van het onderwijs in Flevoland

(10)

drong, want men stond alleen. De ABTB-afdeling – daarbij duidelijk gesouffleerd door het hoofd bu reau in Arnhem – had zijn conclusies getrokken en stuurde aan op een eigen school.49Daarbij kwam dat minister Mansholt op de begroting van 1953 geld voor de school had vrijgemaakt. Onder druk van confessionele Kamer -leden, die de land bouwor ganisaties nog een kans wilden geven het onderling eens te worden, schortte de mi nister zijn beslissing een jaar op. Het was tevergeefs. De ABTB had al beslist en OLM noch CBTB wensten concessies te doen. Een OLM leden-vergadering sprak zich ‘in grote meer der heid’ uit voor een rijksschool ‘met een aan-gepast karakter’. Dat hield in dat er bij de be noe ming van de leerkrachten rekening zou worden ge hou den met de ‘geestelijke stromin gen in de polder’ en er ruimte was voor weekopeningen en -slui tingen.50De CBTB vond dit veel te mager.

In juni 1952 besloot de CBTB door te pakken. Toen weer een bespreking met de OLM ‘weinig hoopvol’ was verlopen, stelde het bestuur, na overleg met de afdeling van de Nederlands Christelijke Landarbeidersbond (NCLB) een commissie in. Deze Commissie van Vijf formuleerde statuten voor landbouwonderwijs, dat uit zou gaan van een eigen vereniging. Kern daarvan was dat de bijbel als Gods Woord de grond -slag vormde en dat leerkrachten dit in het onderwijs moes ten uitdragen. On danks protesten van de OLM wenste de CBTB geen ver an de rin gen aan te brengen en werd op 9 april 1953 de Vereniging Landbouwonderwijs Noord oostpolder opgericht, met acht hervormde en vijf gereformeerde be stuurs le den.51Uit de bestuurssamenstelling valt af te leiden dat het draagvlak van de vereniging dat van de gereformeerde gezindte duidelijk oversteeg. Het gevolg was wel dat er nu op de burelen van het ministerie van Landbouw opeens vier aanvra gen lagen voor een school - drie van de land bouw or ga ni saties en een van de nieuwe ver e ni ging - uit de polder die toch eens gezindheid wil de uitstralen.

‘Een volk dat bouwt, leeft in zijn toekomst’

De OLM had zich vrij rustig gehouden, met reden. Zij bevonden zich in de ge makke lijke positie dat Smeding en Mansholt de kastanjes voor hen uit het vuur haal den en voorkwamen zo dat interne verdeeldheid de kop op -stak, want men was zich bewust dat een deel wel voelde voor het meer orthodoxe onder-wijs dat de CBTB voor stond. Nu echter de Vere niging Landbouwonderwijs Noord oost -polder een feit was, voel de het OLM-bestuur zich genoodzaakt tot een tegenoffensief. Er ging een brief naar alle leden om hen duide-lijk te maken dat de OLM niet de ‘zondebok’ was, maar dat de CBTB samenwerking had tegen gehou den. Het was er al mee begonnen dat de Com missie van Vijf zonder enig overleg was ingesteld en bovendien eenzijdig was sa men gesteld. Voor vrij zin -nig-her vorm den was er geen plaats. Ook had de com mis sie wel leden van de NCLB gevraagd, maar de ‘neutrale’ Algemene Ne der landse Agrarische Bedrijfsbod ‘bewust’ over gesla gen. Deze ‘onelegante werkwijze’ had het be stuur nog wel door de vingers willen zien, als de CBTB de statuten niet had willen op dringen.

47NLE, Arch.

CBTB-Flevoland, notulen bestuur 1 dec. 1949.

48Pruntel, Scholen, 77.

Er zou dan een rijksschool in de Noordoostpolder komen, een katho -lieke in Oostelijk Flevoland en een pro-testants-christelijke in de Markerwaard.

49NLE, Arch.

CBTB-Flevoland, notulen bestuur 2 febr., 12 april en 15 mei 1951. H. van der Wal (red.)

Bouwen aan agrarisch onderwijs in Flevoland was een voorrecht. 40 jaar agrarisch onderwijs in Flevoland

(z.p. 1994) 15.

50NLE, Arch. LMIJ, niet

gedateerde brief aan de leden.

51Pruntel, Scholen, 77.

(11)

Maar voor alles wilde men de in druk wegnemen dat de nieuwe vereniging gro te aanhang had onder OLM-leden. Van de meer dan 700 leden, waarmee de ver e ni ging schermde, was niet meer dan 10% OLM’er, beweerde het bestuur. Verder riep het op tot eens ge zind heid en het res pec te ren van ieders gevoelen in deze zaak.52Te ge lij ker -tijd schreef het OLM-be stuur een brief aan minister Mansholt waarin dezelfde ar gumenten wer den gehan teerd. Het slot van de brief wees de minister er op – zoals men al vaker had gedaan – ‘dat een Rijks land bouwwinterschool met aan -gepast ka rak ter de enig juiste oplossing voor de Noord oostpolder betekent’.53

Deze actie kon niet voorkomen dat op 22 oktober 1953 de vereniging in twee lo kaal tjes in de houten noodkerk van de gereformeerden in Emmeloord met 32 leer lin -gen haar werk begon.54Minister Mansholt bleef weigeren de school te subsidiëren, ondanks druk van het parlement. De leden van de ver e ni ging dienden daarom alle kosten voor hun re ke ning te nemen.123 Een aantal hervormde leden van OLM en CBTB, on der voor zit terschap van OLMbestuurder Eskes, die ook deel had uit ge -maakt van de Com mis sie van Vijf, deed nog een poging het gesprek weer op gang te bren gen, maar zonder re sultaat.56

Met de situatie ontevreden OLM’ers, met OLM-afdelingsvoorzitter H.R. Kos ter als ster ke man, hadden toen al een ‘tegenvereniging’ opgericht die streefde naar de op rich ting van een rijksschool. Zo belandde een vijfde aanvraag bij de mi nister.57 Een dorps vete leek in de maak, want volgens een van de betrokkenen waren er prin-cipieel nau we lijks verschillen. ‘De statuten van de ene vereniging leken overi gens precies op die van de ander’, verklaarde A.E. Brons, terugkijkend op de affaire.58Als secretaris van de Landbouwcommissie, de ‘eerste’ ver eniging voor land bouw on der wijs en vanaf 1954 van de CBTB was hij misschien wel bevooroordeeld, maar zon ne -klaar was dat de ontstane situatie uiterst pijnlijk was.

Het ergste was wel dat de scheiding der geesten zich tot in de hervormde ge -meente dreigde door te zetten. Een scheuring tussen orthodoxe en vrijzinnige leden kwam dichtbij. De kerkeraad besloot daarop in te grijpen. De hervormde predikant van Bant, ds. K. Beks, wist vertegenwoordigers van beide verenigingen over te halen tot een gesprek. Gemakkelijk ging het niet en op zeker moment riep hij uit: ‘Wat gaan we nu doen heren, gaan we kerkje spelen of schooltje spelen’.59Na een week con fe re ren had Beks succes. Beide partijen deden water in de wijn en stelden ge za -menlijk nieuwe statu ten op. Nadat de landbouw- en landarbeidersorganisaties hun morele steun had den toegezegd, werd een nieuwe Vereniging ter bevordering van Land- en Tuin bouw on derwijs in de Noordoostpolder opgericht, die verantwoordelijk werd voor het pro testants-christelijke landbouwonderwijs in de Noordoostpolder. De minister sub si di eerde nu met terugwerkende kracht.

(12)

E.W. Hofstee wel. In de af scheids bun del die Sme ding in 1954 werd aangeboden, schreef hij een artikel waarin hij Ter Veens gedachtegoed ondubbelzinnig museaal ver klaarde. Maar als Ter Veen verouderd was, zoals Hofstee meende, was daarmee de ‘homo Zui der zee lan di cus’ eveneens een museumstuk geworden? Zeker niet meende Hofstee, mits het juiste uitgangspunt gekozen werd. Niet selectie, maar modernise-ring was het goede perspectief.

Het Nederlandse platteland, beweerde Hof stee, verkeerde in een overgangsfase van een tra di ti o neel naar een mo dern dynamisch cultuurpatroon. Het moderne en dy na mische kreeg de vorm van een ‘cultuurideaal’. Op het nieuwe land, waar tra -di ti o ne le belemmeringen ontbraken, kon ‘het cultuur-ideaal van het be tref fende tijd-vak het zui verst tot uiting komen’.60Het cul tuur-ideaal van de kolonisten was ‘het mo der ne-boer-zijn’, wat zich ver taal de in een drang ‘naar stedelijke le vens vor men’. Ver za ke lij king van de ver houding tussen boer en arbeider, het scheiden van privé en zakelijk, het verdwijnen van het dialect, de verzwakking van de dorps sa men leving en een meer as sertieve hou ding, noemde Hofstee als symptomen. Tot ‘een wer kelijke le vens stijl’ had dit nog niet geleid, daarvoor was te veel ‘klakkeloos’ over ge nomen van het ste delijk cultuurpatroon.61

Hofstees beschouwing laat zien hoe modernisering als waargenomen ont wik ke -ling en als normatieve visie in elkaar over kunnen lopen. Mo der ni sering was in Hofstees ogen geen autonoom proces, het was tot op zekere hoogte beheersbaar. Sociologen konden als social engineerde ontwikkelingsgang bijsturen in de door hen gewenste richting. Interessant is ook dat in zijn ontwikkelingsmodel het gebrek aan eens ge zind heid en samenwerking in de polder verklaarbaar is. Typisch voor het ste-delijk cultuurpatroon noemde Hofstee het uiteenvallen van het dorp als gemeen-schap, waarvoor in de plaats andere ‘collectieven ter verdediging van de eigen belangen’ kwamen. De land bouw organisaties, zowel van boeren als van arbeiders waren der ge lij ke ver banden, waarin de kolonist, zonder de last van aloude dorps -tradities, zijn be langen kon verdedigen.

Cijfers lijken dit te bevestigen. Rond 1955 was de deelname aan stands or ga ni satie of vakbond in de Noordoostpolder vrijwel honderd procent. Ook de or ga ni sa -tie graad on der boe rin nen en vrouwen van landarbeiders was op mer ke lijk hoog. In vriend s chaps re laties speel de de dorpsgemeenschap een ondergeschikte rol. Vriend -schap werd voor al ge sloten op basis van stands- en religieuze ver want -schapen, niet op basis van dorpsgenootschap.62Toch was er hoop voor de bewoners van de IJssel -meer pol ders, meende Hofstee. Als de gemeen schap de fase van verwarring door de over gang van het oude naar het nieuwe achter zich had gelaten en zich had ‘geor-ganiseerd en ge ïn te greerd tot een samenhangende gemeenschap, dan zullen deze nieuwe le vens vor men wor den tot een nieuwe levensstijl, tot een min of meer uniform ge drags pa troon van een sociaal dwin gend karakter’. Dat zou een nieuwe, ‘werkelij-ke plat te lands cul tuur’ op leveren, ‘waarin het stedelij‘werkelij-ke cultuurelement tot op ze‘werkelij-ke- zeke-re hoogte en in zekezeke-re zin, weer zal zijn overwonnen’.63

Paste verzuiling in die nieuwe plattelandscultuur? Toen Hofstee eens het pro fiel schetste van de moderne boer zag hij hem als een ‘kerkelijk mens’ en betrokken bij zijn kerk en ge meente, dit in tegenstelling tot de traditionele boer, die vaak uit sleur en traditionalisme naar de kerk ging. De moderne boer was actief in organisaties en had be lang stel ling voor on derwijs.64Maar hier wringt iets. Hofstee maakte van de

(13)

moderne, religieuze boer een sociologische categorie. Voor de emotionele, be vin de -lijke en traditionele aspecten van het geloof is bij hem geen ruimte. Zijn dichotomie van traditioneel tegenover mo der n is te oppervlakkig en te eendimensionaal en laat weinig ruimte voor ambiguïteit en paradox. Verzuiling en vooral de ne ven ef fec ten van ter ri to ri um drift en machtsstrijd lijken uiteindelijk moeilijk in te passen in zijn teke ning van het moderne toekomstgerichte platteland. Bij Hofstee was de dorps ge -meen schap de drager van de nieuwe plattelandscultuur. En hij zag te weinig in dat hij op die manier een traditionele en normatieve kijk op het boerenleven zijn model bin nen smok kelde.

De poldergemeenschap zag Hofstee niet meer als een apart species, zoals Ter Veen had gedaan. Wel konden de bewoners van de Noordoostpolder door de bij zon -de re om stan dig he -den voor lo pers van het mo-dern dynamisch cultuurpatroon wor-den, doordat zij te typeren waren – met een variatie op de spreuk op het monu-ment op de Af sluitdijk – als: ‘Een volk dat bouwt, leeft in zijn toekomst’.65Ondanks alle ver schil len waren Ter Veen en Hofstee het daarover eens.

Eenheid op christelijke grondslag?

Het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig waren belangrijk voor de Noordoostpolder. In de eerste plaats was het tijd om een balans op te maken. De jonge socioloog A.K. Constandse, een leer ling van Hofstee, kreeg daar-voor de opdracht. In 1960 verscheen zijn gedetailleerde proef schrift Het dorp in de IJsselmeerpolders. Er viel veel positiefs te melden. De or de ning en planning had de bewoners een goede start gegeven. Er was een moderne en wel va ren de gemeen-schap gegroeid, met een groot economisch potentieel.

Er was meer. De poldersamenleving was volwassen geworden en kon op eigen benen staan. De afdelingen van de OLM en CBTB kregen hun zo gewenste vrijheid. In 1956 en 1957 kregen zij eigen rechtspersoonlijkheid onder de namen Land bouw -maat schappij IJs sel meer pol ders en CBTB-IJsselmeerpolders. Dit voorrecht kreeg de afdeling van de ABTB niet, maar vormde in 1956 wel de Kring Zuiderzeeland onder de pa raplu van de moederbond. In deze jaren begon Flevoland zich te vormen. Er werd hard gewerkt aan de inrichting van Oost elijk Flevoland en de dijken van Zuidelijk-Flevo land. De vorming van een eigen pro vincie leek dichterbij te komen. In 1962 werd de gemeente Noord oost polder gevormd.

De ervaringen in de Noordoostpolder noopten de planologen wel hun beleid voor de nieuwe polders bij te stellen. De kleinere bedrijven in de Noordoostpolder had den het moeilijk en omdat schaalvergroting onmiskenbaar door zou gaan, werd be slo ten al -leen grote percelen uit te geven. Duidelijk was ook dat het gesloten dorps model niet had gewerkt, want – Hofstees verwachtingen ten spijt – echte ge meen schap pen waren niet ontstaan. Daarom werd het aantal geplande dorpen sterk ver min derd, om zo enkele sterke kernen te kunnen vormen. En ook het oude land stelde zijn eisen. De Flevopolders kregen een taak als overloop voor de overvolle Randstad. Er moest plaats geschapen worden voor ste denbouw, natuur en recreatie.66

Minstens even belangrijk waren de totaal gewijzigde omstandigheden. Rond het midden van de jaren vijftig waren de naweeën van de oorlog en wederopbouwtijd overwonnen en kon een wel vaarts- en verzorgingsstaat opgebouwd worden, de eerste grote naoorlogse omwenteling.67De gevolgen waren zo groot omdat sociaaleco no

-65Het gezegde is van

Hofstees leerling A.K. Constandse. Zie: Constandse,

Het dorp, 80.

66A.K. Constandse,

‘Onderzoek en plan Oostelijk-Flevoland’ in: Stedenbouw en Volkshuisvesting44 (1963) 73-76, 74.

67H. Righart, De

wereld-wijde jaren zestig. Groot-Brittannië, Nederland, de Verenigde Staten

(14)

mi sche en tech no lo gische vernieuwing sa menging met grote mentaalculturele ver an -de rin gen. Materiële en i-deologische kentering gingen zo hand in hand. De nieuw verkre gen wel vaart, de verworven vrijheden, de opkomst van massamedia en een mas sa cul tuur – om maar enkele aspecten te noemen – veranderden levensinzicht, -be schou wing en -ideaal. Het veranderde ook het religieuze perspectief. Een meer vrijzinnige the ologie kreeg een kans, waarbij er meer aandacht kwam voor oecu me -ne en de mo der nisering van de kerkelijke vormen en instituties. De openheid van die jaren - ook van de zijde van de kerkelijke hiërarchie en hoog waar digheidsbekleders maakte meer ruimte voor de vragen en de concrete problematiek van de ge meen -te le den. Aan de andere kant zet-te de secularisering door en werd godsdienst s-teeds meer naar de rand van de samen leving gedrongen.

Na het midden van de jaren zestig raakten het sociaaleconomische en het men taalculturele zo met elkaar verweven dat de vraag hardop gesteld werd of het ge -scheiden optrekken van de standsorganisaties nog wel nuttig en noodzakelijk was.68 Aan de ene kant kwam dit voort uit theologische bezinning aan de andere kant nood zaak ten sociaal-eco no mische veranderingen daar tot op zekere hoogte toe. Rond 1960 ver keer den de standsorganisaties op een hoogtepunt. Schaal vergroting zorgde na die jaren voor een vermindering van de boerenstand, die al snel in de ledentallen te mer ken was. Ook groeide de onvrede over de standsorganisaties, vooral bij de kleine boe ren die op het punt stond gesaneerd te worden. De be lang en -behartiging had in hun ogen gefaald. De op komst van de Boeren partij was een symp toom van toe ne -mend onbehagen.

De ontstane onzekerheid was voor de CBTBIJssel -meer polders reden zich te be zin nen op taak, plaats en functie van de bond en dat deed men op een twee-daagse con fe rentie. Het leverde verschillende per-spectieven op. De Amster damse the o loog C.C. van Niftrik hield een pleidooi voor het bestaansrecht van de CBTB, want zo kon den leer en leven, theorie en praktijk op elkaar betrokken blijven. H.J. van Zuthem, hoog le raar soc i o logie aan de Vrije Univer -si teit, stelde het omgekeerde. Christelijke or ga ni sa tie was geen dogma, maar een zaak van de praktische omstandigheden; hoe men de bood schap het beste kon ver-werkelijken. In een nabetrachting meende CBTB-secreta ris Brons opgemerkt te heb-ben dat de aloude ‘mannenbroedertaal’ van Van Niftrik weinig werd gewaardeerd, terwijl de bijdetijdse taal en het sociaal engagement van Van Zuthem vaak in goede aarde viel. Anderen spraken hem echter tegen. Con cre te resultaten leverde de con-ferentie niet op, maar voorzitter R. Zijlstra van de Neder landse CBTB con clu deer de na afloop dat dergelijke principiële debatten waar de vol waren. Als de CBTB alleen zijn mond open deed bij de puur agrarische zaken als de vaststelling van de bieten-prijs dan ‘was het met de organisatie gauw gedaan’.69

68Voor het proces

binnen de ABTB zie: Smits, Een aardse geschiedenis, 264 e.v., voor de CBTB zie: Van der Woude,

Op goede gronden, 303 e.v.

69Van der Woude,

Op goede gronden, 305 e.v.

(15)

Werd bij de CBTB de vraag van het bestaansrecht slechts indirect gesteld, bij de ABTB kwam de vraag rechtstreeks aan de orde. De aanhoudende roep om eenheid in de landbouw bracht algemeensecretaris J.H.H. Hol tac kers er toe in 1967 de krin -gen langs te gaan met de toespraak: ‘Toekomst van de confessionele organisaties in land en tuinbouw’. In maart sprak hij de algemene ver ga dering van de Kring Zui -der zee land toe. Holt ac kers verdedigde het bestaansrecht van de ABTB op praktische en le vens be schou we lij ke gronden. Ook had de katholieke organisatie een duidelijke pastorale taak, nu ‘de oude waarden’ wegvielen en de boer aansluiting moest zien te vinden bij de dy nami sche en vaak onsamenhangende waarden van het moderne leefpatroon. Op de al ge mene vergadering in november kwam geestelijk adviseur B.J.H. Bless op de zaak te rug. Hij verklaarde gesprekken over eenheid niet opportuun en beriep zich op ‘meer de re gezaghebbende kringen’.70

Dergelijke machtswoorden werkten niet meer. Toen de CBTB-IJs sel meer pol ders zich in maart 1968 op de situatie bezon, werd geopperd een gesprek met de ABTB Kring Zuiderzeeland te arrangeren over ‘eenheid op christelijke grondslag’. De zaak was actueel want in de politiek werd ook gesproken over de vorming van één chris-telijke partij. Hoewel de CBTB’ers de mo gelijke uitkomsten verschillend taxeer den, besloot het bestuur unaniem de Kring uit te nodigen voor een conferentie op het KNBTB-stu die cen trum Ons Erf te Berg en Dal. De reactie was positief, al leen was een probleem dat de LMIJ niet de indruk mocht krijgen dat de con fes si o ne le organi -saties in het geheim bezig waren. De LMIJ het toehoorderschap aan te bieden vond men te ver gaan. Men zou de LMIJ wel inlichten.71

Op de conferentie, die op 3 en 4 januari 1969 werd gehouden, waren de bestu -ren en vertegenwoordigers van de afdelingen aanwezig. ‘De zeer geanimeerde en diep gaande diskussies’ konden worden afgesloten met een gezamenlijke resolutie, met als kern: ‘Het optreden van christenen in de maatschappij dient te geschieden vanuit een maatschappelijke organisatie welke stoelt op de grondbeginselen van het Evangelie’. Daarom was ‘het niet langer te rechtvaardigen (…) rooms-katholieken en protestantse boeren gescheiden optrekken’. Bei de organisaties wilden verder spreken over gezamenlijk optrekken met be houd van iden titeit, waarbij ook LMIJ zou worden betrokken.72Het hoge woord was eruit. Het be staans recht van ABTB en CBTB stond ter discussie.

‘De rug of de wil buigen’

Het resultaat werd elders met gemengde gevoelens ontvangen. Het CBTBhoofd -be stuur voelde De Feijter stevig aan de tand. Hij kreeg te horen dat hij de identiteit van de bond op het spel en allerlei gegroeide verbanden buiten spel zette. De Feijter ver de dig de zich met het argument dat het verlies van identiteit sneller ging dan ieder een dacht. Hij wees op de plannen van de plattelandsjongeren, die met een een heids organisatie bezig waren en de ‘vlucht’ van veel boeren naar vaktechnische ver eni gin gen. Afkeuren deed het hoofdbestuur de intenties van de CBTBIJssel meer pol -ders niet, wel vonden ver schillende leden dat men daar wel erg ver voor de muziek uit liep.73

Ook het bestuur van de ABTB toonde zich onaangenaam verrast door de re so lu tie. Te meer daar er een nota volgde waarin het groeiend onbehagen bij de ach ter -ban over het functioneren van de organisatie aan de orde werd gesteld. Steeds vaker

70NLE, Arch. ABTB,

notulen Algemene Vergadering 29 maart en 8 november 1967. Zie ook Jaarverslag 1967.

71NLE, Arch.

CBTB-IJsselmeerpolders, notitie n.a.v. conferentie Ons Erf (niet gedateerd [1969]); Arch. ABTB notulen Kringbestuur 8 april en 10 augus-tus 1968.

72De gehele slot–

verklaring is te vinden NLE, Arch. CBTB, Jaarverslag 1969 en Arch. ABTB, Jaarverslag 1969. De samenvatting is overgenomen uit NLE, Arch. LMIJ, notulen bestuur 6 januari 1969.

73Van der Woude,

(16)

werd de klacht gehoord dat er te weinig werd opgekomen voor de agrarische belan-gen. Het ABTB-bestuur sprak de bevindingen tegen en stuurde de nota door naar de KNBTB waar het in de bureaucra tie verzandde.74

De LMIJ zag het van enige afstand aan zonder zich er mee te bemoeien. Slechts een keer zorgde het voor enige ophef toen voorzitter H.P.H. Waalkens de ‘Berg- en-Dal-resolutie’ op een bestuursvergadering van instemmend commentaar voor zag. Eindelijk leek iets te veranderen bij de confessionelen, al ging het hem lang niet ver genoeg. Enkele leden waren minder enthousiast. Het was, waar schijn lijk bewust, allemaal bui ten de LMIJ om gedaan om deze voor voldongen feiten te plaatsen. Bij een van de bestuursleden lag de onvrede dieper. Het leek wel of bij de con fes si onelen ‘belijdende protestanten binnen de LMIJ soms als tweederangs worden be schouwd’, meende hij. Waalkens suste de zaak en riep op in alle rust de ont wik ke ling en af te wachten. Uit een niet lang daarna geschreven notitie bleek dat de LMIJ-leden in meerderheid voor een eenheidsorganisatie waren, maar dat men er aan twij fel de of de confessionele bonden daar al klaar voor waren.75

Daarin had men gelijk. Nadat de storm enigszins was geluwd, gingen ABTB en CBTB in de IJsselmeerpolders met de eigen achterban in gesprek. De uitkomst was verschillend. Een meerderheid van de CBTBleden was principieel tegen een een -heids organisatie, zelfs een algemeen christelijk organisatie ondervond de nodige weerstand. Als een van de bezwaren van samengaan met de ABTB werd gezien de sterke banden die nog altijd bestonden tussen de katholieke organisaties en de katho lieke kerk. De ABTB-leden waren veel minder overtuigd van het eigen bestaansrecht. Motieven om de katholieke identiteit te behouden zagen zij nog nau-welijks. De meer derheid had de voorkeur voor een eenheidsorganisatie, zij het met een christelijke signa tuur.76

Uiteindelijk kwam het eenheidsstreven in de IJsselmeerpolders door de aar ze -lingen bij de CBTB-leden en tegenstand bij de hoofdbesturen van ABTB en KNBTB niet van de grond. Duidelijk was wel dat in de IJsselmeerpolders een dis cus sie gestart was, die repercussies had voor het hele land. Was het feit dat daar het debat be gon nen was en zo open werd gevoerd een teken dat de pioniersgeest er nog altijd was en dat die zich uitte in een bewust zoeken naar eenheid en een progressieve houding naar de bui ten wereld? In de polder werd het wel zo gezien.77Was de moderne pol der boer – de voorloper van het modern dynamisch cultuurpatroon, waarvan Hofs tee droom de – nu opgestaan?

Er werd danig naar deze figuur gezocht, maar de on der zoe kers stuitten op pro -blemen.78Al bij het onderzoek voor zijn proefschrift merkte Constandse op dat on -danks alle voorsprong die de boeren in de Noordoostpolder hadden, zij lang niet altijd zo vooruitstrevend waren als verondersteld mocht worden. Modernisering werd eerder als een on ont koom baar feit gezien dan als een positieve uitdaging. Hij sugge reerde later dan ook dat het modern dynamisch cultuurpatroon eerder ‘een expressie van het cultuurideaal dat leeft bij de overheid’ geweest was, dan dat het zo sterk leefde bij de boer.79Weerstand uit irrationeel tra di ti o na lis me trof hij nauwelijks aan, wel ratio neel conservatisme. Constandse meende dat niet verandering op zich het pro bleem was, maar het beeld dat de boer van de toekomst had; zijn ‘Leitbild’. Hij stelde voor de dicho-tomie traditioneel versus modern niet als een lijn te zien, maar als een con ti nuüm, waardoor ruimte kwam voor niet parallel lopende ontwikkelingen.

74Smits, Een aardse

geschiedenis, 267 e.v.

75NLE, Arch. LMIJ,

notulen bestuur 6 januari 1969, 2 maart en 10 juli 1970.

76NLE, Arch.

CBTB-IJsselmeerpolders, notitie n.a.v. confe-rentie Ons Erf (niet gedateerd [1969]

77Van der Woude, Op

goede gronden, 307.

78Een bespreking van

Hofstee rurale socio-logie en de kritiek daarop is te vinden in Karel, De maakbare boer, hfdst. 2.

79A.K. Constandse,

Boeren in Flevoland 2

(17)

Hij kwam ook iets anders op het spoor. Moderne dynamiek, in de zin van ‘bereid heid tot aanvaarden van continue verandering’, aanvaardde de boer maar op één voorwaarde: als de aloude zelfstandigheid bleef behouden. Ook alle vormen van in te gra tie en samenwerking in welke vorm, organisatie of instelling – hoe ingenieus ook be dacht – werden alleen geaccepteerd als men maar eigen baas kon zijn en blij ven.80 Een voorbeeld daarvan is te vinden in een bestuursvergadering van de CBTB-IJs sel meer polders in maart 1968, toen de spanning rond de kleine 12-ha-bedrijven hoog opliep. Het was het bestuur duidelijk dat dergelijke 12-ha-bedrijven onren-dabel waren en dat ingrijpen onontkoombaar was. Toch weigerde het bestuur de uit-spraak te doen dat een 12-ha-bedrijf te klein was om nog langer bestaansrecht te hebben. Dat was ‘te gevaarlijk’, meende voorzitter De Fe ijter. Wel voelde hij voor ‘een gespecialiseerde vorm van samenwerking’, waarbij boe ren gezamenlijk produ-ceerden op basis van ie ders verschillende specifieke pro fes si o naliteit. Hij kreeg onmiddellijk te horen dat ‘intermenselijke verhoudingen een be lemmering vormden voor dergelijke vormen van verregaande samenwerking’. De Fe ijter kaatste terug met: ‘De tijd zal ons dwingen om naar geheel andere vormen van samenwerking te zoe-ken’. Het zou een keuze worden tussen ‘de rug of de wil’ buigen. Hij hoopte dat jon-gere generatie positiever dacht over samenwerking.81

Hij zou geen gelijk krijgen. Toen Constandse aan het eind van de jaren tachtig onderzoek deed onder boeren in Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland trof hij nog altijd dezelfde mentaliteit aan. Aan ‘het boer-zijn’ werd nog altijd grote waarde gehecht. Voor een kolonistenmentaliteit of voorlopers-schap was in Constandses visie nau we lijks plaats. In de Noordoostpolder was er wel zo iets geweest. Daar had zich dat geuit in een zeker elitedenken. De kolonisten waren dat uit enthousiasme en betrokkenheid, de latere polderboeren voelden zich min of meer uit-verkorenen, zij waren immers door de strenge selectie gekomen. Het leidde tot zelfbewustzijn en engagement, maar ook wel tot ‘pe -danterie’ waaraan het oude land zich vaak stoorde. Dat was een tijdelijk fenomeen. Veel belangrijker was dat de boer zich niet zozeer hechtte aan de grond, maar aan grond. Het feit te kun nen blijven boe ren was veel belangrijker dan de plaats waar.82

In Constandses visie staat het overleven van het zelfstandig familiebedrijf cen traal in het handelen van de boer en tuinder. Het opzetten van organisaties en ver -e ni gin g-en vormd-e daarvan -en z-e-er b-elangrijk ond-erd-e-el. Zodra bo-er-en zich in d-e polder vestigden ont stond er een intensief verenigingsleven. In de polder werd zelfs over ‘de pol der kwaal’ of ‘de verenigingsziekte’ gesproken.83Voor een gemeenschap die zich nog moest vormen was het verenigingsleven een belangrijk integratiekader. Het had ook negatieve kanten, als mensen of zaken tegen elkaar uitgespeeld werden. Door den kend in de lijn van Con stand se werd het bestaansrecht van de standsorga-nisatie ter dis cussie gesteld, toen men dacht dat het boer-zijn in gevaar kwam en de leden een be tere be lan gen be harti ging wensten. Bij de Kring Zuiderzeeland was dat

80Constandse,

Boeren, 15.

81NLE, Arch. CBTB,

notulen bestuur 11 maart 1968.

82Constandse, Boeren,

20 en 37 e.v.

83Peys, Flevoland, 72.

(18)

duidelijk het ge val. De ABTB-be stuurders moesten zich herhaaldelijk verweren tegen opmerkingen van leden en plaatselijke bestuurders dat hun belangen door geschei-den optrekken van de organisaties in gevaar kwam. Bij de CBTB-IJsselmeerpolders was dat maar zelden het geval.

Waaruit is dit verschil te verklaren? In het secularisatieproces zijn een aantal fa -ses te onderkennen. De Nederlandse Hervormde Kerk kreeg er al voor de Tweede We reldoorlog mee te maken, toen het karakter als volkskerk grotendeels verloren ging. Na de oorlog zette dit proces door, om in de jaren vijftig en zestig te versnel-len. In die pe ri ode zette bij de rooms-katholieken een razendsnel secularistie- en ont zui lings pro ces door. Bij de gereformeerden ging dit veel minder snel en minder ri gou reus. Na het afscheid van de orthodoxie bij de gereformeerde kerkelijke en maat schap pelijke elite, volgde eerst een episode van evangelische bezin ning en praktische be vlogenheid.84Daarom moest bij de ABTB de hiërarchie ingrijpen om de rijen nog te doen sluiten. Bij de CBTB was het besef van de waarde van de eigen identiteit en de maatschappelijke betekenis daarvan nog vol doende groot om het eigen bestaan niet op te geven.

De standsorganisaties in de IJsselmeerpolders namen in het bespreekbaar ma ken van de identiteitskwestie het voortouw, toch was het een zaak die landelijk speelde. Overal in het land werd de discussie over het eigen bestaansrecht gevoerd. Daarmee lijkt ook de pioniersgeest en de homo Zuider zeelandicus buiten beeld te zijn geraakt. Bij zijn onderzoek naar de boeren in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland kwam Con standse daar alleen nog maar een enkel spoor van tegen. Men voelde een zekere trots goed genoeg te zijn be vonden om in de Flevo polders te mogen boeren. Tot een eigen identiteit of een gevoel van ei genheid leidde dit niet.85 Het waren moderne boeren die, in hun bereidheid nieuwe ta ken en mogelijkheden in natuurbe-heer, re cre atie of zorg te onderkennen, als agrarisch ondernemer bestempeld kunnen worden, maar in hun vasthouden aan de tra-ditie van zelfstandigheid boer bleven. Met het verdwijnen van de vooroplopende pol der boeren verdween ook het modern dynamisch cultuurpatroon achter de hori-zon. Hofstee overkwam hetzelfde als Ter Veen, de theorieën overleefden hun ont-werpers niet. Net als Constandse slaagden an dere leer lin gen van Hofstee er niet in een modern dynamisch cul tuurpatroon vast te stellen. Naast deze empirische moei-lijkheden, waren er theo re tische problemen. In de ‘new sociology’ die al tijdens Hofstees le ven op kwam, werd het onderscheid tussen plattelands- en ste de lij ke sociologie als niet meer rele vant gezien.86Uit ein de lijk werd de boer agrarisch on -dernemer en het boeren agra rische bedrijfsvoering. Het idee van Hofstee dat het platteland een spe ci fiek le venswijze kende op basis van een eigen cultuur, bleek niet te handhaven.87Had de opkomst van het verstedelijkt platteland alle dromen van Ter Veen en Hofstee daar mee ver stoord?

84Zie: G. Harinck,

L. Winkeler, ‘De twin-tigste eeuw’ in: H.J. Selderhuis (red.)

Handboek Nederlandse kerkgeschiedenis

(Kampen 2006) 732-915, 850 e.v.

85Constandse,

Boeren, 40.

86Voor een uitgebreide

bespreking van Hofstees theorie zie: Karel, De maakbare boer, 78 e.v.

87W. Asbeek Brusse,

H. van Dalen, B. Wissink, Stad en land in een nieuwe geografie. Maatschappelijke veranderingen en ruimte lijke dynamiek

(Den Haag 2002) 87

(19)

Een ‘cruciale passage’

De overgang van boer en tuinder naar agrarisch ondernemer was een pijnlijk proces. Boeren en tuinders kregen, net als alle Nederlanders, te maken met een snel ver an de ren de sa men le ving. De culturele ‘revolutie’ van de jaren zestig bracht naast nieuwe vrij heid ook de nodige verwarring. Aloude instituten en organisaties, als ker-ken, po li tie ke partijen, vak bon den en andere belangenbehartigende instanties – de eigen stands organisaties incluis – moes ten een nieuwe oriëntatie vinden. En op de lange pe ri ode van economische groei na de Tweede Wereldoorlog, volgde in de jaren zeventig en tachtig een moeizaam periode van crisis, heroriëntering en herstel.

De agrarische sector kampte met extra tegenslag. De sector had onder het be -wind van het Europees landbouwbeleid goede jaren gekend. Dit beleid was de motor geweest van de Europese integratie, maar was hard aan revisie toe, want een aantal on bedoelde maar niettemin onaangename neveneffecten speelde het parten. De ge -ga ran deer de prijzen sti mu leerden de boeren de productie te verhogen, waardoor grote over schot ten ontstonden, die al leen tegen hoge kosten op de wereldmarkt gedumpt kon den wor den. Dit zette niet al leen de land bouwbe gro ting en dus de prij-zen onder druk, maar gaandeweg drongen zich ook ethische vra gen op. De opste-kende economische tegenwind on dergroef de be reid heid van de landelijke over heden om de agra ri sche sector te blijven ondersteunen. En de continue modernisering door rationalisatie, schaal ver groting en intensivering, maak ten dat veel boeren zich in hun bestaan bedreigd voelden. Grote onvrede was het gevolg.

De standsorganisatie waren niet langer in staat dit onbehagen in goede banen te leiden. Veel minder dan vroeger konden de confessionele bonden een beroep doen op iden titeit en gezag en op de haast vanzelfsprekende banden met de politiek en het ministe rie van Landbouw. Het ministerie kreeg er taken bij als milieubeheer en land schaps beleid, het nonosensebeleid van de kabinettenLub bers zette in op be -zui ni ging en een terugtrekkende overheid en de plat te lands be vol king werd een politiek steeds minder belangrijke factor. Langzaam maar zeker be gon het neocor po ra -tis -tische bouw werk van het Groene Front te wankelen. Om het ver lies aan identiteit en po litieke invloed te com pen se ren konden de stands or ga ni sa ties maar een kant op: een sterk dienst ver le nend apparaat opbouwen, die boer en tuin der zouden hel-pen over le ven.

In Flevoland was de economische toestand minder precair dan elders. De mo der ne bedrijven gaven hen een voorsprong, maar dat betekende niet dat de problema tiek aan hen voorbij ging. Ook de Flevolandse boeren- en tuinders voelden de conti nue pressie om te blijven moderniseren. En dus waren de Flevo land se standsorganisa ties gedwongen te investeren in dienstverlening. De ABTB Kring Flevoland was hier in het voordeel. De Kring was ingebed in een grote organisatie, van ca 14.000 leden, die in zeven provin cies actief was. Daardoor kon men profiteren van de dien sten structuur die daar was opgebouwd en die vanouds al grootschalig en veelomvattend was. Voor de LMIJ en CBTB was hun eigen rechts po sitie nu een nadeel. Als kleine or ganisaties met onge veer 1000 en 500 leden waren zij nauwelijks in staat een dienst ver lenend apparaat op te bouwen. Daarbij had de CBTB haar bestuurlijke invloed op het landbouwonder wijs prijs moeten geven. Door de schaalvergroting in het onderwijs kwam die sector op ei gen benen te staan.88

88Bak, Van der Woude,

Referensi

Dokumen terkait

Penyakit pernafasan (pneumonia) pada sapi yang ditandai dengan gejala klinis antara lain batuk, ingusan, sesak napas dan demam, dapat disebabkan oleh infeksi bakteri seperti

Strategi pondok pesantren dalam mengembangkan jiwa entrepreneurship santri berdasarkan penelitian dari dua situs adalah cara yang dilakukan untuk merealisasikan konsep

Hubungan yang signifikan antara variabel Modal UKM dan Laba UKM terhadap Produk Domestik Bruto Indikator keberhasilan pemberdayaan masyarakat UKM antara lain

PENERAPAN MODEL SAVI(SOMATIC AUDITORY VISUAL INTELLECTUAL) PADA MATA PELAJARAN MATEMATIKA UNTUK MENINGKATKAN HASIL BELAJAR SISWA SEKOLAH DASAR. Universitas Pendidikan Indonesia

Namun dalam menerapkan strategi memasarkan produk nya pada saat MEA mendatang masyarakat Mulyoharjo akan sedikit kesulitan dalam berkomunikasi dengan orang asing khususnya

rod kecil sebesar batang mancis. Ia memberi kesan perlindungan jangka masa yang panjang iaitu sehingga lima tahun lamanya. Kaedah ini boleh digunakan oleh semua wanita

Isu kepastian hukum di Indonesia antara hukum positif dan hukum adat masyarakat Indonesia dalam perkembangannya diselesaikan dengan adanya UU Nomor 48 Tahun 2009

Kepemilikan asing diukur dengan menggunakan persentase saham perusahaan yang dimiliki oleh pihak asing terhadap total saham perusahaan (Al-Najjar dan Kilincarslan,