• Tidak ada hasil yang ditemukan

DE EEUW V A N A Z I Ë

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Membagikan "DE EEUW V A N A Z I Ë"

Copied!
413
0
0

Teks penuh

(1)

JAN R O M E I N

DE E E U W V A N A Z I Ë

«

(2)
(3)

N.V. v/h G.C.T. VAN D O R P & CO.

1 1 D J A K A R T A

Semarang - Surabaja - Bandung

(4)

D E E E U W V A N A Z I Ë

(5)

O P K O M S T , O N T W I K K E L I N G E N O V I i V A N H E T

DE E E U W ^ A N

M O D E R N - A Z I A T I S C H N A T I O N A L I S M E

D O O R

J A N R OME I N

J A N E R I K R O M E I N

Hoogleraar i.d. Gcschicdcnis a.d. Univcrsitcit van Amsterdam

T E 2 A M E N M E T

Drs. i.d. Sociografic

t&Çtùj, $ ù z $ c ? 0 7 6

E. J . B R I L L — L E I D E N — M C M L V I

(6)

'C opyright 1956 b j E .J . B rill, L eiden, N et her lands A ll rights reserved, including the righ t

to translate or to reproduce this book or p a rts th er eo f in any for»/

P F . R P i S T A K A A N

F A K I l I A S S i V K U M I U .

T a n g g a l '

N o m c 3m. .

A s a l B u k u . . r A c C w h

P rin ted in the N etherlands

°FAK. HUKUM dan FENG. MASJ.

T a n g g a i ....^ ...

N o. S ils ila h :... ...

(7)

I N H O U D

Woord v o o r a f ... vu Inleiding

I. Met Azië der e e u w e n ... 1

II. De inbraak van het w esten ... 6

III. Aardrijkskundigc en ^historische in d e lin g ... 11

IV. llcligie en nationalisme... 17

Eerste tijdvak. Met ontwakcn van Azië, 1900-1914. I. Het Turkse r i j k ... 21

II. Het Japanse r ijk ... 25

III. China... 32

IV. India-Pakistan... 38

V. Korea, Formosa, Filippijnen en Indonésie... 42

VI. Indochina, Malakka, Thailand en B urm a... 50

VII. Afghanistan en I r a n ... 58

VIII. De Arabische landen... 64

IX. Egypte en de S u d a n ... 71

Tweede tijdvak. De ontluistering van het westen, 1914-1919. I. De eerste wereldoorlog... 78

II. Het Turkse r i j k ... 84

III. De Arabische landen... 89

IV. Het Russische r i j k ... 94

V. Japan, China, Mongolie en K o rea... 103

VI. Thailand, India-Pakistan, Indonesjë, Indochina, Malakka, Iran en A fghanistan...111

Derde tijdvak. lleactie en actie, 1919-1941. I. Sow jet-A zië... 120

II. Ja p a n ... 131

III. T u r k ije ... 142

IV. De Arabische landen ( 1 ) ... 148

V. De Arabische landen ( 2 ) ... 154

VI. E g y p t e ...167

VII. Iran en A fg h an istan ...172

VIII. China ( 1 ) ...181

IX. China ( 2 ) ... 189

X. De Filippijnen en I n d o n e s ië ... 199

XI. Indochina, Malakka en Thailand... 215

XII. India-Pakistan ( 1 ) ... 226

' XIII. India-Pakistan (2) en Burma... 235

\

(8)

V 1

Vierde tijdvak. Typhoon over Azië, 1941-1945. •

I. De tweede wereldoorlog in het algemeen en in Europa 250

II. De tweede wereldoorlog in A frika... 259

III. Iran en A fghanistan...264

IV. India-Pakistan... 269

V. Burma, Thailand, Indochina en M alakka... 275

VI. Indonésie en de Filippijnen...286

VII. China... 297

VIII. Japan en de tweede wereldoorlog... 306

Vijfde tijdvak. Vervulling en teleurstelling, 1945-1955. I. Azië in het h ed en ... -... 321

II. China en Taiwan, Korea en Indochina... 322

III. India en Pakistan, Burma en Ceylon...331

IV. Indonesië en T hailand... 336

V. Japan en de Filippijnen... 341

Vl.^Israël en de Arabische Liga, Syrië en Libanon en Jordanie . 345 VII. Turkije en Iran...349

VIII. Egypte, de Sudan en Saudi-A rabië...353

IX. Slotbeschouwing... 357

Chronologisch overzicht...363

Boekenlijst...379

Bladwijzer... 388

(9)

W O O R D V O O R A F

Gevolg gevend aan ccn uitnodiging van de regering der Republiek Indonesia zijn door ondergetekende in de cursus 1951-’52 twee Colleges

gegeven aan de Gadjah Mada-Universiteit in Jogjakarta. Het ene is in-

m iddels onder de titel s ié r a van Europa bij uitgeefster dezes als bock ver­

sehenen. I lot andere wordt de lezer hierbij aangeboden. Een Indonesische uitgaaf van beide bocken is in voorbereiding.

Verschillend van opzet e n 'omvang, hangen zij niettemin nauw samen.

In s ié r a van Europa wordt de gcschicdcnis geschetst van Europa’s afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon, die bij de Grieken begon, in de Renaissance zieh doorzette en in de achttiende ecuw met de Verlichting, de Industríele- en Franse Revolutie in beginsel haar voltooiing vond. Afwij­

king, waarin schrijvcr dezes de laatste oorzaak van Europa’s tijdelijke heer- schappij over Azië meent gevonden te hebben. De geschiedenis van de natio­

nale bewegingen in de Aziatische landen gedurende de twintigste eeuw, die het onderwerp is van het werk dat de lezer voor zieh heeft, is daarhet vervolg op. Azië’s ontwakcn, zoals men heel dit ingewikkelde samen- en tegenspel van verschijnselen, stromingen en ontwikkelingen gewoonlijk betitelt, is in zekere zin immers niets anders dan de uitbreiding dier oorspronkelijk alleen-Europese afwijking over Azië. Azië heeft, door ‘Europees’ te worden, zichzelf hervonden, maar daarmee tevens de afwijking doen ophouden afwijking te zijn. Daardoor heeft Azië de belangrijkste stap gezet in de richting naar de eenheid der mensheid, waarheen wij op weg zijn. In de plaats van het oude Azië der Eeuwen is de nieuwe Eeuw van Azië getreden.

Vandaar de titel.

Een derde uitgave dient hier nog genoemd te worden waarin de auteur van dit woord vooraf ook zijn aandeel heeft gehad. Het is het foto-boek met toelichtende tekst waarvoor prof. Wertheim en hij de in- leidingen schreven. De Indonesische editie daarvan is in 1954 onder de titel A sia Bergolak versehenen en een bij gewerkte Nederlandse en Engelse editie zullen volgen. De foto’s brengen de voornaamste gebeurtenissen, verschijnselen en handelende personen in beeid waarvan in dit boek ver- teld wordt en vormen derhalve de in zekere zin onmisbare aanvulling daarop voor een ieder die zieh een zo levendig en tegelijk zo getrouw mogelijke voorstelling w il vormen van de gang der Aziatische zaken in die voor de hele wereld zo beslissende afgelopen vijftig jaar.

Deze gang van zaken geeft stof tot velerlei overdenking. Toen het westen in het oosten inbrak dacht het slechts aan zichzelf; het oosten deed niet anders, toen het het westen weerde. Geen van beiden voorzag, dat het resultaat van hun conflict de eenwording der wereld zou zijn.

Hoeveel leed, is men geneigd zieh af te vragen, zou de mensheid bespaard zijn gebleven, indien men van beide zij den dit resultaat voorzien, en het längs vreedzame weg benaderd had?

Er zijn er geweest die dit geweld hebben afgewezen. Zeventig jaar gele-

(10)

VIII w o o rÄ v o o r a f

\ '

den, in de dagen dat het voorspel werd opgevoerd vfin hct drama waarvan wij nu het laatste bedrijf beleven, in december 1885, hield een Frans kamerlid, Jules Delafosse, tijdens debatten over een eventuele evacuatie van Tonkin door de Fransen, een rede tegen het nieuwe imperialistische beleid inzake Indochina. Zijn woorden zijn te merkwaardig om ze niet te gedenken: ‘Wie in Azie wil gaan koloniseren’, zei hij, ‘wil cen hersen- schim tot werkelijkheid maken; hij roept het gevaar op. Ge hebt er niet voldoende aan gedacht, dat die volken van Azie onze gelijken zijn; dat zij een beschaving hebben gekend, die ouder is dan de onze, dat zij de heugenis daaraan hebben bewaard en ook de fierheid die zij eruit mögen putten.

Ze zijn beurtelings veroveraars en veroverden geweest en zullen het wcer willen worden. Het is niet moeilijk te voorspellen, dat zij, contact krijgend met onze beschaving, beroerd door de ontvoogdingsgedachten die over heel de wereld waaien, heel gauw die behoefte aan onafhankelijkheid in zieh zullen voelen ontwaken en gisten, die het hoofddoel en de eer der volken uitmaakt. Zij zullen een s in opstand komen, en die opstand zal uiteraard zegevieren, want het is het onsterfelijke voorrecht der vrijheid, overal te triomferen. Ik ben ervan overtuigd, dat v o o r een halve eeuw verstreken is ergeen enkele Europese koloniemeer zal zijn op Azici’s kusten.

Deze gedenkwaardige woorden leiden onze gedachten verder en dieper.

Wie enkel het geweld afwijst, houdt er geen rekening mee, dat in de geschie- denis een schijnbare vloek vaak een gemaskeerde zegen en een schijnbare zegen vaak achteraf een gemaskeerde vloek is gebleken. Zo vaak, dat men wel gedwongen is zieh af te vragen of het wel anders dan zo averechts kan.

Het antwoord op de vraag of deze afgevaardigde gelijk of ongelijk had, is dan ook niet eenvoudig. Ongetwijfeld had hij gelijk toen hij op de gevaren van het kolonialisme wees, de oorzaak van het gevaar zag in de fundamen- tele gelijkheid der volken, alsook tenslotte in de uitkomst van de strijd die hij voorspelde. Maar had hij ook gelijk toen hij dat kolonialisme enkel ontried en die gelijkheid enkel erkende als feit, zonder er enige gevolg- trekking uit te maken, toen hij Europa blijkbaar Europa en Azie Azie wilde laten? Neen, zo gezien had hij ongelijk. Hij zag slechts schijnbaar in de toekomst, omdat hij in het verleden levend, het heden afkeurde.

Had hij werkelijk in de toekomst geschouwd, hij zou een vorm van samenwerking tussen Europa en Azie hebben voorgesteld die oorzaak en gevolg tegelijk van de achter hun tegenstellingen verborgen eenheid zou geweest zijn; samenwerking waaraan wij nu toe zijn. Maar dit is van men- selijke voorzienigheid te veel gevergd. Zelfs nu is die samenwerking tussen oost en west immers nog meer wens dan feit. De mensen maken hun geschiedenis zelf; maar als zij hun doelen al kennen, ontgaat hun nochtans de uitkomst. Bij de gemaskeerde vloek zo goed als bij de gemaskeerde zegen, kunnen zij alleen het masker, niet zegen of vloek die het verbergt, zien. En zo kan de geschiedschrijver niet anders dan achteraf constateren, dat, blijkbaar, die wederzijdse tegenwerking nodig geweest is om de mogelijkheid van samenwerking daarachter te onderkennen. Alleen in het licht ener betere toekomst kan men vrede hebben met een siecht ver­

leden. Alleen als de eenwording der wereld inderdaad de uitkomst zal blijken te zijn van de w e r k e lijk e wereldoorlog, in deze bladzijden

(11)

W O O R D V ^ O R A Ft

c

IX

beschreven, zal men'1 hem tcnslottc van weerszijden kunnen vergeten.

Daarom is het dan ook de wens van de schrijver dat dit boek de actualiteit, die het nu heeft, ten spoedigstc möge verliezen.

Die actualiteit wordt door niemand ontkend. Maar de problematiek die haar vorm geeft gaat nog dieper. Met gaat hier om meer dan alleen om de verdrijving van vreemdc heersers. Dat meerdere heeft de beroemde Amerikaanse Journalist, kenner als weinigen van onze huidige wereld, Walter Lippmann, onlangs nog eens onder woorden ge­

bracht. Naar aanlciding van Sukarno’s bezoek aan de Verenigde Staten in mei van dit jaar schreef hij in de N ew York. H erald Fribune ‘wat deze revolutie’ — en hij doelde op die welke in deze bladzijden beschreven is —

‘wat deze revolutie haar grimmigheid en geweldige veerkracht verleent, is het voornemen om ten langen leste de menselijke konsekwenties van drie eeuwen blanke overheersing ongedaan te maken en ter zelfder tijdde economische en technische achterstand van de voormalige kolonien in te lopen. Dr. Sukarno maakte het duidelijk dat, indien deze vierdimensionale revolutie met democratische middelen doorgevoerd zou kunnen worden hij daaraan de voorkeur zou geven; doch dat voorop S t a a t dat zij moet worden doorgevoerd, desnoods met totalitaire middelen’. ‘Die revolutie voltrekt zieh’, zo voegde Lippman er aan toe, ‘van Marokko tot waar- schijnüjk Formosa en Japan’. En over dat hele gebied is het westen in het defensief terwijl alle sleutclposities, die het er nog bezit, aan aanvallen bloot staan. ‘ Men heeft het gevoel dat de westerse naties nog slechts terug- tochtgevechten leveren, de Fransen in N. Afrika, de Britten inhetN abije Oosten en de Amerikanen in Formosa en daar voorbij’.

Bij deze beschouwingen had het kunnen blijven, wäre het niet, dat enkele mededelingen zowel van zakelijkc als meer persoonlijke aard deze voor- afspraak behoorden af te sluiten. Allereerst deze, ter ontlasting van schrij- vers wetenschappelijk geweten. Het is niet dat het ‘maar’ de uitwerking van een College zou zijn, wat hem tenslotte deed besluiten dit boek het licht te doen zien met alle tekortkomingen die het aankleven. Er bestaa t daarvoor slechts een objectieve reden die, naar hij vertrouwt, tegelijk een ver- ontschuldiging is: de hoeveelheid en de onbewerktheid van de stof. Er leven in alle behandelde landen afzonderlijk zonder twijfel mensen die van hun eigen nationale geschiedenis intiemer op de hoogte zijn dan de schrij­

ver. Waar het hem om was te doen, was een samenvatting; de eerste, voorzover hij weet, van een historische ontwikkeling die in drie opzichten uniek moet heten: in haar omvang, in haar kortheid vergeleken met haar belang, en tenslotte in :haar voldongen uitkomst. Alleen een samen- vatting kon aan dit unieke karakter recht doen wedervaren. De gebreken die deze poging kenmerkt zijn dan ook die waaraan naar ’s schrijvers mening geen enkele eersteling ontkomt. Hij kan slechts hopen dat des- ondanks het nut van het gebodene de nadelen van het verzuimde overtreft.

Van de talloze moeilijkheden waarvoorhij stond, zij hier een tweetal ver­

meld, omdat de lezer daarvan dient te weten, hoe zij werden opgelost.

De eerste betreft de omvang van het behandelde gebied. Het schema van de ontwikkeling in N. Afrika bewesten Egypte waarmee bij het ge-

(12)

I

x WOORD VOORAF

*

sproken woord kon worden volstaan zou voor hei geschrevene een op-

■vTilling vereist hebben die een afzonderlij ke Studie nodig gemaakt zou hebben, terwijl de taak ook zo al zwaar genoeg was. Bovendien zou dan de rest van Afrika, waar zieh in wezen hetzelfde proces aan het voltrekken is, niet buiten beschouwing hebben kunnen blijven. Daarom beperkte hij zieh tot Azie met inbegrip van Egypte, dit laatstc om redenen in het boek zelf ontvouwd. Om de samenhang van het gehele front van ‘Marokko tot Japan’ niettemin tot uitdrukking te brengen, zijn in het Chronologisch Overzicht de voornaamste feiten van die ‘linkervleugeF van het front genoemd.

De tweede moeilijkheid betreft de spelling van zoveel vreemde woorden.

Aziadsche namen zijn in het algemeen verriederlandst, waarbij echter it de oneigenlijke Nederlandse tweeklank ‘oe’ heeft vervangen. Uitzonderingcn zijn de namen en woorden in Malakka, Burma, India, Pakistan die in het algemeen Engels geschreven zijn; en die in Indochina die veclal op z’n Frans zijn weergegeven. In Turkije en de andere landen waar men tegen- woordig latijns Schrift heeft, werd in het algemeen voor moderne eigen- namen de officiele spelling overgenomen. In woorden, o.a. China, Japan en de Arabische landen betreffend, zal men dus bijv. over het algemeen het Engelse ‘kh’ her-speld vinden als ch, ‘ch’ als tsj, ‘y’ alsj of /, cj’ als dj of ds^j.

Voorts dit: het titelblad vermeldt dat dit boek geschreven werd, be- halve door ondergetekende, ook door Jan Erik Romein. Meer kon er daar niet van gezegd worden. Hier eist de dankbaarheid van de vader op de werkzaamheid van de zoon iets nader in te gaan. Zijn medewerking, aan- vankelijk beperkt tot de opdracht de aantekeningen met behulp waar- van het College gegeven was uit te werken, werd meer en meer tot een samenwerking waarin beider aandeel niet meer te scheiden valt. Of het moest dan zijn dat de lezer in de even talrijke als karakteristieke land- schapbeschrijvingen en in de al niet minder veelvuldige en verhelderende demografische gegevens de hand van de zoon herkent wiens geo- en socio- grafische kennis die van de vader vele malen overtreft. Zijn dank voor de medewerking in het algemeen en voor de laatstgenoemde in hetbijzonder

— want landschap en volk behoren nog wel wezenlijk tot het historisch beeid, al worden zij door de meeste historici verwaarloosd — weet de vader niet korter maar tevens niet beter uit te drukken dan door de verklaring dat zonder de zoon dit boek ongeschreven zou zijn gebleven.

Naast het dankwoord aan hem dienen nog een aantal andere gesteld.

Een aan zijn dochter, Annelies Romein, die door bijzondere omstan- digheden en in een moeilijke periode van haar leven tijd vrij en over had om behulpzaam te zijn bij het samenstellen van de bladwijzer.

Een aan P. A. L. Oppenheimer, technisch assistent van het Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam zolang schrijver dezes er hoogleeraar is, zowel voor de hulp bij de correctie der drukproeven als bij de samenstelling van de bladwijzer geboden.

Een aan dr. J. M. Pluvier wiens kennis der Aziatische geschiedenis_

te zeldzaam nog hier te lande —■ hem de aangewezen man maakte voor het opstellen van het Chronologisch Overzicht. Daarenboven heeft hij de

I

I

(13)

moeite willen ncmcn' dc gchcle tekst nog een keer kritisch door te lezen.

Een aan prof. G. F. Pijper, hoogleraar-directeur van het Instituut voor het Moderne Nabije Oosten van de Universiteit van Amsterdam die zonder aarzclen bcreid blcek zijn instelling tot onze beschikking te stellen om de proeven inee te lezen en te zuiveren van ongercchtigheden inzonder- heid op het zo netelige gebied van de spelling van oosterse namen. En niet minder aan drs. L. O. Schuman, die doze ondankbare taak op even voortrefTelijke als vriendelijke wijze volbracht, en daarenboven nog menige wenk gaf waardoor onze boekenlijst aanmerkelijk verbeterd is. Dat het Instituut daarmee voor het oordeei der schrijvers generlei verantwoorde- lijkheid op zieh nam zij hier, ondanks het vanzelfsprekende daarvan, uit- drukkelijk vermeld.

Een laatste woord van oprechte dank möge tenslotte gericht worden tot de uitgever, prof. N. W. Posthumus, vele jaren ’s schrijvers ambtsge- noot aleer hij als emeritus, maar on-uitgediend, directeur werd van de vermaarde firma Brill, zowel voor het feit dat hij deze uitgaafheeft willen verzorgen, als voor de onbekrompen wijze waarop hij dit heeft gedaan.

Het is uiteindelijk dezelfde, in Nederland al eeuwenoude belangstelling voor orientalia waaraan zowel Brill zijn wereldnaam als dit boek zijn ont- staan dankt.

A msterdam, j uni 1956 J a n Rom e in

W O O R D V O O R A F XI

f

(14)

0

0

I N L E I D I N G

1 . I I k t A ziii d i : r k k u w k n

W at waren de wezenstrekken van dat werclddecl Azie, waar Europese volkcn omstreeks 1500 binncnvielen, waar zij sedert ongeveer 1800 heer- schappijcn gingen stichten die zij duurzaam dachten, doch die een honderd jaar nadien reeds begonnen te wankelen en nog weer vijftig jaar later, op enkele resien na, al weer verdwenen zijn? Laten wij er ons in een körte, noodzakelijkerwijs algemeen gehouden beschouwing rekenschap van trachten te geven.

Omtrent zesduizend jaar geleden zijn in Zuid-enOost-Aziedeeerstegrote rivierbeschavingen ontstaan in het dal van Eutraat en Tigris, in dat van Indus en Ganges en in dat van de Hoang-ho en de Jangtze. Van die rivierdalen uit hebben deze culturen zieh in de loop der eeuwen over brede terreinen verspreid. De landbouwende volkcn, die er de dragers van waren en die vermocdclijk tot een voor die tijden zo hoge trap van ont- wikkeling geklommen zijn doordat de noodzaak van dijk- of bevloei- ingswerken de opkomst van een centraal bestuursapparaat bewerkte, zijn in de loop hunncr geschiedenis herhaaldelijk het slachtoffer geworden van invallen van ruitervolken uit het noordclijk nomaden-arsenaal, die zieh als natuurlijke heersers over hen gedroegen. Hun beschaving is daardoor echter nooit afgelnoken; integendeel: men ncemt veelal aan, dat de sociale geleding, die een gevolg dier veroveringen w^as, deze culturen juist tot hoger bloei heeft geprikkeld. Er ontstond nu immers een käste van mensen die, levend van de arbeid der landbouwers, zieh deels aan hun militaire taak, deels echter ook aan de cultuur konden wijden. Krijgcrs en priesters heersten over de boeren, maar beschermden hen ook zo nodig, en bevre- digden hun dieperc behoeften. Wat van beide zwaarder woog, is moeilijk te zeggen.

Hoe dit zij, zeker is, dat er in die zuidelijke gordel van Azie reeds in overoude tijden op tal van plaatsen een intens geestelijk leven geheerst heeft. En wel in het bijzonder in delen van Voor-Azie, Indie en China. Er zijn rechtstreekse getuigenissen van over in de heilige boeken dier volken.

Maar ook indien dat niet zo zou zijn, zouden wij hiertoe moeten besluiten op grond van het merkw^aardige feit, dat alle grote wereldgodsdiensten in die gordel van Azie ontstaan zijn. En dat weliswaar in de loop van vele honderden jaren, maar dat w il tegelijk, vergeleken met de duur van de hele mensheidsgeschiedenis, toch zeggen binnen een opmerkelijk kort tijdsbestek.

Daar is, in Indie, de godsdienst der Hindus, het hindu'isme of brahma- nisme, in hoofdzaak nationaal beperkt, maiir met uitstralingen in Achter- Indie en Indonesie en dat met zijn omstreeks tweehonderdvijftig millioen aanhangers toch volop recht heeft op de naam wereldgodsdienst. Het heeft een oneindig aantal aspecten, maar gemeen aan deze alle is de zedelijk-

Ro m e i n i

(15)

$

2 IN LEID IM G

stimulerende leer der zielsverhuizing en wedergeboorte in, bij ecn goed leven, steeds hogere gedaante. Daar is, belangrijker nog, omdat het niet tot India beperkt is gebleven, integendeel, juist daarbuiten in heel Midden- en Oost-Azië en voornamelijk in China en Japan haar mecstc aanhangers gevonden heeft, het buddhisme, de reügieuze zedcleer door Buddha in de vijfde eeuw voor onze jaartelling uit reactie tegen een vcrstarring in het brahmanisme gepredikt. Tegenwoordig schat men het aantal belijders der verschillende buddhistische sekten op rond tweehonderd millioen, waarvan in het eigenlijke India nog slechts een driehonderdvijftigduizend. Japan kent naast het buddhisme nog het sjintoïsme, ook rcligie cn plichtenleer in enen, maar dan met het accent op het sociaal gedrag, inzonderheid dat van de onderdaan tegenover de temio en het vaderland.

Diezelfde tijd is wel bijzonder vruchtbaar geweest in de geestesgeschie- denis van Azië. Het is immers ook in die eeuwen rond vijfhonderd v. Chr., dat de Chinese wijsgeer Kung Fu-tse (Confucius) de grondslagen lcgde voor het confucianisme dat heden ten dage nog altijd niet minder dan een drie- honderd millioen aanhangers telt. Het is meer een ideale gedrags-leer misschien dan ecn g o d s d ie n s t in d e e n g e r e 'An van het woord, maar een religie toch zeker, wanneer men dat woord in zijn oorspronkelijke betekenis neemt van ‘band’, want tot heden toe, kan men zeggen, is het confucia­

nisme de traditionele band die de eeuwen door zijn belijders bijeenhield in eenzelfde begrip voor de hoogste menselijke waarden. In diezelfde tijd ook leefde in Perzië Zarathustra, wiens leer de geschiedcnis zag als een strijd tussen goed en kwaad met in de toekomst de overwinning van het goede. Een wereldgodsdienst is het niet geworden. Het aantal aanhangers gaat tegenwoordig de honderdduizend niet te boven: het zijn de Parsen in India; afstammelingen van hen die om den gelove uit Perzië weken toen in de zevende eeuw de islam daar binnendrong. Maar de invloed van deze goed-kwaad-visie o.a. op het christendom is onmiskenbaar. De chris- telijke voorstelling van God en Duivel is een loot van Perzische stam.

Toen ook leraarden in Israël de profeten, die van de joodse godsdienst met zijn streng eengodendom en zijn Messias-verwachting die zeer bijzondere religie hebben gemaakt, die zij nog heden ten dage is. En wel gaat, en doordat het judaïsme afkomstig was van een klein volk en door de vele vervolgingen waaraan de joden hebben blootgestaan, het aantal belijders op het ogenblik de twaalf millioen niet te boven, doch daar Staat tegenover, dat de beide laatste wereldgodsdiensten aan deze zijn ontsproten.

De voorlaatste is het christendom, dat hoezeer ook door zijn geschie- denis een Europees verschijnsel, toch Aziatisch van oorsprong is. Het christendom telt van alle godsdiensten wel de meeste belijders_een zeven- honderdvijftig millioen — waarbij men echter niet vergeten moet, dat de verschillen tussen rooms-katholieken (ca. vierhonderdvijftig millioen) orthodoxen of grieks-katholieken (ca. honderdvijfentwintig millioen) en Protestanten (ca. honderdvijfennegentig millioen), naar het schijnt on- verzoenlijk groot zijn, terwijl laatstgenoemden dan bovendien nog ’weer in een aantal onderling even onverzoenlijke sekten uiteenvallen.

De laatst ontstane wereldgodsdienst is de islam, de stichting, in de zeven­

de eeuw, van de profeet Mohammed uit Arabië, die het eengodendom

(16)

HET AZIE DER EEUWEN 3 weer in al zijn gestrengheid herstelde. Iledcn ten dage telt de islam een driehonderdvijftig millioen belijders, waarmee hij, numeriek gesproken, dus de tweede plaats inneemt na het rooms-katholicisme. De islam heeft zieh deels door verovering, deels door de handel van het Arabische stam- land uit verspreid, westelijk tot in Marokko, zuidelijk tot Midden-Afrika, oostelijk tot in de Indonesische Archipel en Zuid-China, noordelijk tot in Noord-Indie, Pakistan en Midden-Azie toe.

Wanncer wij deze wereldgodsdiensten hier genoemd hebben dan is het zeker 6 6k om te tonen hoe belangrijk die zuidelijke gordel van Azie voor de geschiedenis der mensheid gew ecsi is, maar niet minder omdat in het ont- wakingsproces van Azie, dat 013s hier bezighoudt, diezelfde godsdiensten ten dele n o g steeds een rol speien en misschien niet de minste.

Het ontstaan van zovele godsdiensten in zo weinig ceuwen wijst op bewogen tijden, in zo hogc mate zelfs, dat sommige geleerden aan die paar eeuwen ter weerszij van 500 v. Chr. een aparte naam, die van ‘wen- dingstijd’ hebben gegeven. Over de oorzaken daarvan tast men nog in het duister, maar het is niettemin goed op die bewogenheid der Aziatische geschiedenis te wijzen, al wäre het slechts om het vooroordeel op te ruimen, dat die geschiedenis onbewogen zou zijn. Dat misverstand is hardnekkig.

Schuld er aan hebben in hoofdzaak de Europese geleerden, die zonder zieh dat bewust te zijn, de gang der geschiedenis in het grote werelddeel maten aan de snelhcid der veranderingen in het kleine, waaruit zij zelf afkomstig waren. Maar toch niet uitsluitend. Het is weliswaar gezichts- bedrog dat Azie onbewogen zou zijn, doch het is een verklaarbaar gezichts- bedrog. Het wordt veroorzaakt door de produktiewijze van Azie, die zo fundamenteel afwijkt van de latere in Europa. In Azie toch herhaalde zieh telken jare, eeuw in eeuw uit, dezelfde economische kringloop: het geduldig bewerken van de rijst-, tarwe- of mai'svelden, die elk seizoen bij benadering dezelfde opbrengst oplcverden, slechts periodiek door droogte met dan, onvermijdelijk, hongersnood onderbroken. Op die statische, agrarische basis berustte de samenleving overal in Azie, hoezeer de toestanden van land tot land in bijzonderheden ook verschillend geweest zijn.

De historie van Azie laat zieh in dit opzicht zeer wel met de zee vergelij- ken. Zoals namelijk de golven, hoe hoog ook door de wind opgestuwd, slechts de oppervlakte beroeren, terwijl de diepere lagen steeds onberoerd blijven, zo speelde ook daar de beweging — opstanden, veroveringen, opkomst en verval van rijken, wisseling van dynastieen in een eindeloze reeks — zieh slechts in de bovenste lagen af, en bleef de ondergrond der Aziatische geschiedenis eeuwenlang onbewogen. Dan houdt de vergelijking echter ook op. Want terwijl bij de zee de bewogenheid der oppervlakte met de onbewogenheid daaronder geen verband houdt, vindt in de ge­

schiedenis in Azie merkwaardigerwijs de beweeglijkheid van de top juist haar oorzaak in de onbeweeglijkheid van de basis. De vorst, die door het onvermogen der Aziatische produktiewijze tot ontwikkeling, de welvaart van zijn onderdanen niet kon doen wassen, ook al zou hij dat gewild hebben, moest, in zijn streven naar machtsvorming, hen wel uitpersen.

Boven een door het uithoudingsvermogen der boeren bepaalde grens gekomen, leidde die uitpersing tot verzet, dat, als het slaagde, de regerende

(17)

4 c I N L E ID IN G

dynastie of wegvaagde, waarbij dan meestal de leider van het verzet haar verving, o f toch zodanig verzwakte, dat zij wat later, hetzij aan een binnen- landse kroonpretendent, hetzij aan een buitenlandse vijand ten prooi viel.

Deze voegde dan het geschokte rijk bij het zijne, totdat te eniger tijd ook zijn ogenblik om te verdwijnen weer gekoinen was en het rijk weer uiteen- viel.

Die statisch-agrarische grondslag, die zo gans anders was dan de dyna- miek van het na-middeleeuwse Europa, welks industrie zieh elk jaar ver- breedde en het stoffelijk welzijn ook van minder-bedeelden kon doen toenemen, is ook de oorzaak van de scherpe en tegelijk brede kloot die er in Azie bestond en nog bestaat tussen rijkdom en armoede. Door het zo goed als ontbreken van nijverheid in modern-Europese zin en door naar verhouding van het landbouwbedrijf geringe handel, ontbrak in Azie goeddeels de vrije middenstand, die in West-Europa met name de scheiding tussen de beide uitersten vulde. Ook in West-Europa is en was het nooit hetzelfde of men vorst was of boer, edelman of hanclw'crker, maar de over­

gangen tussen die groepen waren en zijn er toch talrijk en geleidelijk, vergeleken bij het onmetelijke verschil tussen wat de hoven der vorsten, de huizingen van edelen in Azie aan pracht en praal vertonen en de diepe, bijna volstrekte eilende, die de hutten der boeren en zelfs de woningen van Handwerkers en kleine handelaren te zien gaven en nog geven. De kunst van het heersen heeft men in Europa nooit zo verfijnd verstaan als in Azie. Vandaar wel, dat, als het tot onderhandelen tussen oosterse en wester- se diplomaten komt, de laatsten het gemeenlijk afleggen. Geen toeval is het, evenmin het uitsluitend gevolg van oosterse zwakte, dat men in het westen spreekt van oosterse list.

Ook geen toeval is het, dat men in Europa gewaagt van oosterse weelde.

En van sprookjespracht als synoniem daarvan. Als gold het een onwezen- lijke fantasie-wereld inplaats van een die bestond uit de harde wrerkelijk- heid van een schier onbegrensde uitbuiting van onmondige mensenmassa’s.

En toch vereenzelvigde men, tot op zekere hoogte terecht, de oosterse rijkdom met die uit een onvervulbare wensdroom. Men bedoelde er niet alleen een andere, maar ook een, zeker in verhouding tot de armoede van de rest der bevolking, grotere rijkdom mee dan Europa en zelfs Amerika ooit gekend heeft. Dat gold niet alleen voor de allerhoogsten in den lande, voor de sultan in Turkije, voor de sjah van Perzie, voor de groot-mogol van India, voor de keizer van China of Japan, maar dat gold evenzeer voor de Perzische Satrapen, de Indische maharadja’s, de Chinese onderkoningen en krijgsheren en de Japanse sjoguns. Zij bewoonden paleis-complexen, die kleine steden waren, gebouwd met betrekkelijk zelfs nog geringe kosten, doordat de menselijke arbeidskracht er zo goedkoop was. Want die kost nooit meer dan wat nodig is om de klasse van arbeiders in leven te houden en haar in Staat te stellen zieh voort te planten; en daarvoor was in Azie maar weinig nodig. A ls het al iets kostte: want de gedwongen arbeid was veelal een extra-prestatie die de boer om-niet te leveren had.

En krachtens diezelfde wet der — tot op zekere hoogte althans — onweer- sproken uitbuiting hoopten zieh in die paleizen de schatten aan goud, zilver, ivoor en edelstenen op, het ene al kunstiger bewerkt dan het andere

(18)

H E T AZIÜ D ER EEUW EN 5 door de vcredelde srfioonheidszin van de Aziatischc handwerker. Ze konden nog zovcel verspild worden aan gunstclingen en haremvrouwen, krachtens de wet der uitbuiting kwamen zij tenslotte altijd wcer terug bij de heersers en zo niet bij deze zelf dan toch bij hun zonen en opvolgcrs.

De overrijke Chinese literatuur bevat beschrijvingen genoeg van de absolute macht en het verkwistend leven der grote landheren, dat zelfs nu nog lang niet overal tot het vcrlcdcn behoort. Die heerschappij was vaak volstrekt, tot over het levcn heen zelfs. In India ging zij zover immers, dat ook de weduwen van de groten der aarde tegelijk met zijn lijk in de zuiverende vlammen werden gestört. En zozecr waren deze vrouwcn van haar plichten tegenover de almacht van hun gebieders doordrongen, dat zij die laatste plicht zo niet met vfeugdc dan toch met overgave volbrachten, naar men zegt. Weduwe-verbranding kwam in China niet voor, maar de positie van de vrouw was er daarom wettelijk niet minder ondergeschikt.

De gebonden voetjes zijn een stom bewijs, dat weclde-diertje zijn als haar hoogstc roeping gold. En — zij het in mindere matc — ook de sluier van de islamitische vrouw wijst op alles eerder dan op haar recht op een vrij, eigen leven. Alles getuigenissen van de macht van de man, voorzover hij rijk was en heerser.

Niet al die macht en rijkdom intussen werd verspild, weer opgehoopt en weer verspild. Zij diende niet als in het latere Europa en Amerika voor uitbreiding der produktie; maar zij diende wel mede de beschaving, die er niet minder groots om was, al was zij slechts het bezit van weinigen.

Een deel van wat het volk ‘in het zweet zijns aanschijns’, volgens de oud- testamentische vervloeking, produceerde, ging naar de priesterstand en werd gebruikt voor zijn onderhoud en dat van de prächtige tempels die in vrome verspilling overal werden opgericht ter ere van de goden. Een ander deel gebruikte o f die zelfde priesterstand o f een lekenstand van geleerden voor het bewaren en soms ook voor de ontwikkeling der weten- schap. De eerste sterrenwacht op aarde is — leest men wel — door de keizer van China in Peking gebouwd, driehonderd jaar voor de eerste Europese en vierhonderd jaar voor de jezui'eten-missionarissen haar van een toen modern, westers instrumentarium voorzagen. Wat de Chinese mandarijnen, wat de hofdichters in Perzie, wat de buddhistische monniken in Burma in de loop der eeuwen voor de instandhouding der literaire beschaving gedaan hebben is in weinig woorden niet te zeggen, tenzij men het in een woord zeggen w il: ‘alles’.

Doch aan al die welvaart, macht en beschaving had, zoals gezegd, de massa des volks geen deel, anders dan dat het uiteindelijk haar arbeid was, die de welvaart van de bovenlaag schiep, de machthebbers hun middelen, de geleerden en kunstenaars de vrije tijd, nodig voor hun schone schep- pingen, verschafte. Integendeel, even spreekwoordelijk als de ‘oosterse weelde’ werd de ‘Aziatische armoede’. De laatste was het die de eerste betaalde. De boer, de pachter, de koelie betaalden met zwoegen in de tred- molen van het dagelijks bestaan, met de nood van het nodigste, met een kindersterfte van soms tachtig percent, of met de verkoop (niet zo zelden) van hun dochters, zoals in China om slavin van de landheer te worden, zoals in Japan om voor geisha te leren. Soms ook betaalde de ‘gewone

(19)

6 IN LEIDING

man’ met de verkoop van zichzelf, bijv. om in Singaporc cen riksha tc rijden, voor altijcl in dienst van een ander, om, wie weet, tc eindigen in een opiumkit. En overal in Azie betaalde de massa met ziekte, honger en dood. En als zij al enig bezit verwicrf — een oogstje te vcldc, cen huisje met moestuin, een geit, een buffel — dan kwam er wel om de paar jaar een of andere ramp, die het haar weer afnam: cen misoogst, een dijkbrcuk, een bandjir of wel de vorst, wie elk overschot toekwam, cen woekeraar, die zijn achterstallige schuld opeiste van de volgende oogst of een bendc plun­

derende Soldaten die, onbetaald ontslagen, het land afstrooptcn. Soldaat-zijn was niet voor niets in China het meest geminachte bcrocp. En als zij dan niets meer hadden, betaalden de armen nog met hun ellcndc-in-lompcn de vrome liefdadigheid der welgestelden. Als zij al niet bchalvc ellendig ook nog uitgestoten waren uit de gemeenschap, gelijk de pariahs in India.

Geen sociale omwenteling, geen verbetering in de techniek zelfs bracht verandering in die toestand. Eeuwenlang bleven de landbouwmethoden wat zij geweest waren toen de eerste beschavingen ontstonden. In de hoge en droge streken bleef het water het kostbare goed, waarover de beschikking alleen aan de rijken stond, die mächtig waren door het bezit van de bronnen;

in de dalen bevruchtte het weliswaar de gronden, maar weck ook nimmer het gevaar voor overstroming. Het gereedschap, de pompcn, de ploegen, het jachttuig, het visgerei, de wapens, de tambangans, de prauwen, de jonken kwamen niet uit boven wat eens het verre voorgeslacht met ver- wonderlijk vernuft ontdekt had. Vaardigheid verving de steeds ontbre- kende machine. De woningen bleven armzalig — tenten in de woestijn van Arabie tot Mandsjurije, schamele hutten in de landbouwgebicden of zelfs holen in de rotsen, zoals in Afghanistan. De mensen streefden hier ook niet naar verbetering, terwijl dezein het latere Europa het eerste gebod werd tot diep in de boeren- en arbeidersklasse. Hadden zijn voorvaderen

— zo dacht de Aziaat — niet eens geleefd, gelijk hij nu, zolang de herinne- ring reikte en waren deze niet bovenal vererenswaardig?

Zo leefden de Aziatische massa’s, geslacht na geslacht, eeuw na eeuw, in 1500 n. Chr. niet anders dan zij 1500 v. Chr. geleefd hadden: onaangeraakt door begeerte, maar verstoken daardoor ook van een waarlijk menswaardig bestaan.

II. De i n b r a a k v a n h e t W esten

Het jaartal 1500 n. Chr. noemden wij in het vorig hoofdstuk niet bij toeval. In Europa, waar toen nog de meesten nauwelijks anders en nauwe- lijks beter leefden dan in Azie, begon zieh een fundaméntele verandering te voltrekken, die aan deze toestanden, voor een deel althans, een einde maakte. Het is hier de plaats niet om op die afwijkende ontwikkeling met name van West-Europa nader in te gaan. Wij moeten volstaan met te con- stateren, dat zij begonnen was in de ‘wendingstijd’, 500 v. Chr. ongeveer, in Athene, het Hellas van Hellas, en dat zij tweeduizend jaar later een punt bereikt had waarop Europa uit zijn grenzen barstte en een expansie- beweging inzette die de Europese zeevaarders, westelijk naar Amerika,

(20)

D E I N B R A A K V A N I I E T W E S T E N 7 oostclijk naar Azie bracht, eerst om er handcl te drijven, wreldra ook om er, ter bescherming van die handcl en voorzover het ging, te heersen.

Het is waar, Europese geleerden, onbewust alweer trots op de prestaties van hun voorzaten, hebben het westers overwicht in Azie, voor de jaren tussen 1500 en 1800 tenminste, veelal overschat. Nog eeuwenlang heeft de Aziatische handel zieh naast en ondanks de monopolies der westerlingen w'cten te handhaven, aan de volstrektheid der w^esterse heerschappij ontbrak in die ceuwen nog heel wrat en als er van aanpassing sprake was, waren het cerder de westerlingen die zieh aan het oosten, dan de ooster- lingen die zieh aan het westen aanpasten. Maar het is even waar, dat wel de Portugezen, de Spanjaarden, de Engelsen, Fransen en Holländers naar de oost zijn gevaren en dat °er nooit tot dusver Chinczen of Indiers in Europa of Japanners of Maleiers in historische tijd in Amerika zijn geland.

Men heeft lange tijd de neiging gehad — in het bijzonder in dewesterse landen — de onderwerping van zo goed als alle gekleurde volken tijdens de laatste eeuwen door het ‘blanke ras’ aan een bepaaldsoort minderwaardig- heid dezer gekleurde volken, of, wat hetzelfde is, aan een meerwaardigheid van het blanke, althans Europese ras toe te schrijven. Deze opvatting is in zekere zin natuurlijk juist, want het is niet in te zien hoe de Europese volken in die overheersing geslaagd zouden zijn als zij niet tot op zekere hoogte en op een bepaalde manier — bijvoorbeeld technisch of m ilitair — meerwaardig geweest waren ten opzichte der overheerste volken. Deze redenering heeft echter een wezenlijk gebrek: zij aanvaardt als bewezen feiten wat niet bewezen kan worden; namelijk a) dat die meerderwaardigheid inderdaad uit de aard der Europese volken en niet uit wat anders voortkwam, en b) dat die aarcl er steeds geweest is en er steeds zal zijn. Bestudeert men deze bedenkingen voldoende objectief dan blijft er van de aangeboren meerderwaardigheid van het blanke ras of van de Europese volken niets over. Historisch gezien toch, is de tijd der Europese overheersing zeer kort: ruw genomen, de laatste driehonderd jaar. De aard van alle historische kennis, die namelijk steeds geneigd is het heden in het verleden te projec- teren, heeft echter het feit van die betrekkelijk körte duur der Europese expansie over de verdere wereld verduisterd en, in de eerste plaats bij de Europeanen zelf, de voorstelling doen ontstaan dat die overheersing het historisch-noodzakelijk gevolg was van Europese meerderwaardigheid en dus eeuwig, omdat men, even willekeurig, de raskenmerken en de aard der Europese volken voor onveranderlijk hield.

De historische werkelijkheid geeft echter die Asiaten en die Europeanen gelijk die de rassenkwestie naar het tweede plan verschuiven en aan be­

paalde maatschappelijke en economische verschijnselen een eerste plaats inruimen. In de Europese middeleeuwen namelijk, dus ongeveer tussen 400 en 1400, overheerste Europa de andere rassen en volken zo weinig, dat men die periode met meer recht zou kunnen bestempelen als een tijd waarin Europa zijn uiterste best deed, zieh tegen de overheersing door anderen, in het bijzonder Arabieren en Mongolen, te weer te stellen. Pas sedert de opkomst van het vroege kapitalisme en de daarmee samenhan­

gende vorming van nationale staten aan het einde der middeleeuwen,

b e sch ik t Europa over een wapen waardoor het niet alleen de aanvallen der

(21)

8 I N L E I D I N G

anderen kon weerstaan, maar omgekeerd zelf tot hut offensief kon over- gaan; een zo geducht wapen dat het nu de verdere wcreld aan zieh kon gaan onderwerpen. Het bijzondere van Europa is nu slcchts dat de kapita­

listische produktiewijze in die streken, cn met name in West-Europa, niet alleen ontstaan is maar er zieh ook heeft kunnen handhaven. Eiders daaren- tegen schijnt het hoogstens tot een aarzelend begin gekomen te zijn; het volgroeide kapitalisme was daar steeds een produkt van invoer. Inderdaad een historisch probleem van de eerste grootte, dat, ondanks de grote scherp- zinnigheid die eraan is besteed, nog niet tot een oplossing gebracht is.

De geschiedenis wacht echter niet op de oplossing van theoretische

Problemen. De werkelijkheid van deze eeuw heeft bewezen dat kapitalisme en westerse overheersing niet eeuwig zijn. Maar wannecr het waar is, wat hierboven betoogd werd, namelijk dat de kern van de hele Aziatische kwestie, van Kairo tot Peking en van Calcutta tot Kamtsjatka, niet in het verschil van rassen, maar in de onderling tegenstrijdige produktiewijzen van Europa en Azie is gelegen, heeft het alle zin op de aard cn de gevolgcn

dier tegenstrijdigheid wat nader in te gaan.

Toen de afwijkende ontwikkeling van Europa rond 1800 nog was vol- tooid met wat men de Industríele Revolutie noemt, die de machine bracht, enm etde Franse Revolutie die terzelfdertijd in Europa ongehoorde ener- gieén begon vrij te maken — to e n , in de negentiende eeuw, is de invloed van het westen w e l beslissend geworden voor de toekomst, ook van Azié. Want toen had het oosten eerst nog slechts de keus tussen afweer en aanpassing, en tenslotte bleef alleen nog maar de laatste. Toen kwam de stroom der ‘katoentjes’ uit Lancashire, die de Aziatische dorpsgemeenschap ontwrichtte, toen kwam de opium-oorlog in China, de inbraak in Japan, toen kwam het Suez-kanaal, dat de weg naar Azié zoveel verkortte, toen kwamen stoomboten en spoorwegen, gebouwd met westers kapitaal en westerse techniek.

Nog acuter werd de westerse invloed sinds de opkomst van het imperia­

lisme, d.w.z. sinds die in 1880 ongeveer begonnen fase van het kapitalisme, waarin de produktiemogelijkheden van Europa door de industrialisering zo’n grote hoogte bereikt hadden, dat de vraag naar grondstoflen voor de industrie enerzijds en naar afzetgebied voor de produkten der industrie anderzijds een probleem voor het westen begon te worden. Uit die ver- grote industrie en handel ontstond n.l. een zo grote opeenhoping van kapitaal, dat de belegging daarvan op zichzelf een probleem werd. Het Europees kapitaal vloeide naar waar de grootste winstmogelijkheden waren te vinden, d.w.z. niet naar het van kapitaal reeds verzadigde West-Europa, maar naar alle maagdelijke gebieden ter wereld waar het in spoorwegen, waterwerken, havens en tenslotte in industrieén belegd werd. Zo deed het kapitalisme zijn intrede in de koloniale gebieden en begon overal de ontbinding van de pre-kapitalistische produktiewijze.

Wij hebben hierboven eenvoudigheidshalve gesproken van ‘maagdelijke gebieden waar het kapitalisme in de negentiende eeuw binnendrong. In werkelijkheid is er echter van maagdelijke gebieden in absolute zin nauwe- ljjks of geen sprake geweest. Bijna overal waar de westerse kolonisatoren binnendrongen, woonden al mensen die op hun manier in hun levens-

(22)

DE I N B R A A K V A N H E T W ESTE N 9 ondcrhoud voorzagerf. Dat ligt ook voor de hand, want de kapitalistische expansic richtte zieh nict volgens cen algemeen plan naar gebieden die nog braak lagen om die voor de mensheid te gaan exploiteren, maar zocht in de eerstc plaats, zoals v ij zagen, naar cen markt voor zijn overtollige Produkten, in de tweedc plaats naar grondstoffen voor zijn industrie en in de derde plaats naar goedkope arbeidskrachten voor zijn ovcrtollig kapi- taal. En de oerwouden van Brazilie, de woestijnen van Afrika of de steppen van Azie zijn voor deze drie doeleinden even ongesehikt. Het imperialisme kwam alleen waar wat te halen viel, in het bijzonder naar Zuid- en Oost- Azie. In al die uitgebuite koloniale en half-kolonialc gebieden groeide cen tocstand die men de naam van ‘dualistische cconomie’ gegeven heeft.

Naast de spoorwegen kwamen tenslottc luchtlijnen die al die landen openlcgden voor het moderne verkeer. En met dat verkeer kwamen moderne steden en in die steden waterlcidingen en riolcringen en op het land moderne fabrieken, stuwdammen, havenwerken, mijnen, boortorens en verder alles wat westerse ingenieurskunst maar maken kon.

Het was alles lieel vooruitziend, maar het was tegelijk heel kortzichtig, doordat het alleen gedaan werd uit zucht naar winst, en er dus geen reke­

ning werd gchouden met de vraag of de Aziatische cultuur de Europese

civilisatie in dat tempo wel Vorw erken k o n ; een v e rw e rk in g , te moeilijker uiteraard, naarmate de eigen cultuur echter en hechter was. Voor de aan- passing van het cultuurpatroon aan de industrialisatie, waar Europa — en dat nog niet zonder schade — drie honderd jaar over gedaan had, kreeg Azie maar evenveel tientallen jaren. Geen wonder dat de verwesterlijking de oosterse maatschappij en haar eeuwenoude beschaving onthechtte.

Geen wonder dat het overigens onvermijdelijke aanpassingsproces hier met diepe schokken en hevige uitbarstingen gepaard ging.

De nieuwe economie, waarin het traditionele, prekapitalistische Azie van boeren en landarbeiders aangevallen en ontwricht werd door het agressieve westerse kapitaal w^erd de basis voor een Aziatische revolutie van in de historie ongekende afmetingen. Deze revolutie uitte zieh aller- eerst in verzetsbewegingen tegen de brenger dier revolutie, tegen Europa.

Daarvoor was te meer reden omdat het kapitalisme voor de Aziatische volken in bijzonder brutale en stuitende vorm placht te verschijnen, en het behalve economische uitbuiting nationale onderdrukking betekende.

Is het imperialisme dan louter een kwaad? Neen, zo eenvoudig zijn de menselijke verhoudingen nu eenmaal niet. Het imperialisme is een kwaad, voorzover het kapitalisme waarvan het, zoals wij zagen, de jongste fase is, een kwaad is. Maar het is tegelijk een goed, voorzover het kapitalisme een goed is, of liever gezegd: geweest is. De mensen op aarde moeten leven van wat deze aarde kan voortbrengen, en hoe meer mensen er zijn, des te intensiever moeten de hulpbronnen der aarde worden aangesproken. Deze intensivering der exploitatie van wat op de aarde groeit en van wat binnenin haar in een proces van millioenen en millioenen jaren door de natuur aan rijkdommen is opgehoopt, noemen wij de ontwikkeling der produktie- krachten. Welnu, geen enkele produktiewijze in de geschiedenis heeft zoveel voor die ontwikkeling gedaan als het kapitalisme, en zijn jongste, imperialistische fase betekende in haar resultaat niets anders dan de ver-

(23)

10 I N L E I D I N G

breiding dier produktiewijze over hcel de aarde. Het imperialisme heeft, zij het zijns ondanks, de ongetelde millioenen der buiten-Europese wcrcld in het moderne produktieproces betrokken met alle feitclijkc en ogenblikke- lijke eilende, maar tevens met alle mogelijkheden daaraan verbondcn.

Wie de geschiedenis niet vervalsen wil, moet erkennen dat het Europcsc en Amerikaanse kolonialisme en imperialisme wcliswaar nagenoeg enkel het maken van winst beoogden, maar hij moet tevens erkennen dat datzelfdc winststreven veelal ook noopte tot afschaffing, tot bestrijding althans, van enkele der ergste Aziatische misstanden — al valt het evenmin te ontkennen, dat voor die verdreven misstanden soms even ongewild als onverwachts weer andere in de plaats zijn gekomen. Men heeft het binnen- gedrongen kapitalisme in Azie weleens de gouden franje aan Azie’s bedelaarsmantel genoemd. Terecht: het w as niet meer dan franje, maar die franje was dan — soms — inderdaad van goud. Mensen van het land zelf moesten modern geschoold worden om een moderne samenleving op gang te houden. Dat eiste middelbare scholen en universiteiten. Arbeidcrs in moderne fabrieken moeten kunnen lezen en schrijven en enig begrip hebben van de machines die zij bedienen. Dat eiste volks- en nijverhcids- scholen. Als de tabaks- en de suikervelden, de koffie, thee- cn rubber- plantages meer wilden opbrengen, dan moesten de arbeidcrs tot op zckere hoogte verstand van die produkten hebben. Dat eiste enige agrarische scholing. Wilde men niet dat de koelies de halve tijd wegens ziektc afwezig waren, dan moesten de hygienische toestanden althans iets verbeteren, d.w.z. waterleidingen worden aangelegd, voorlichting gegeven, consul- tatiebureaux en ziekenhuizen worden gesticht en zoveel meer van dien aard. En het gebeurde, te weinig, te traag, te aarzelend, maar het gebeurde.

Maar waar het gebeurde bracht het gelijk gezegd ook weer nadelen m ee: de bevolking nam toe, maar in mindere mate de voedselvoorziening. Het overschot aan mensen kwam los van de grond. Waar industrie was, ver- proletariseerde het, waar zij ontbrak verpauperde het.

Slechts een verschijnsel stond buiten dat goed-en-kwaad tegelijk. Het moderniseringsproces van Azie schiep een groep Europeanen, die door dit werk anders kwam te staan tegenover de Aziatische medemens en hem hielp bij zijn ontwaken; een ontwaken dat ook zonder die hulp zeker gekomen zou zijn, maar dan wellicht later en langzamer. Dat ontwaken heette, met een Europees woord: nationalisme. Dit door het westers imperialisme gewekte oosterse nationalisme heeft millioenen uit de slaap van eeuwen gewekt en aldus de wereld voorbereid op een nieuwe fase.

Het imperialisme der westerse industriestaten is als een bandjir over de tropen gegaan, grote culturen vernietigend in zijn schuimspattende vaart en alle volken vereffenend tot een grijze massa van uitgebuiten; maar uit het slik dat het achterliet verrees het nationalisme, waaruit op haar beurt een nieuwe maatschappij en een nieuwe beschaving zullen verrijzen wanneer ook die stroom eenmaal weer binnen zijn oevers zal zijn teruggekeerd.

Möge het blijken dat een bevrijd Azie in de toekomst zal kunnen wat het westen in het verleden niet gekund heeft: het gebruiken van de voordelen der moderne" produktietechniek zonder door de räderen van zijn eigen machines gegrepen te worden.

(24)

11

Voor wij tot de geschiedenis van de landen van Azie in de laatste vijftig jaar overgaan, in het hijzonder dan tot de geschiedenis van de nationale bewegingen in die tijd, doen wij goed dit Azie wat nauwkeuriger op de kaart te bekijken. Azie, het grootste van de vijf werelddelcn, is ongeveer vierenveertig millioen km2 groot, tegenover Europa slechts tien millioen km2, geheel Amerika tweeenveerlig millioen km2, Afrika dertig millioen km2, en Australie negen mill. km2. Naar aantal inwoners wordt Azie evenmin door enig ander werelddcel geevenaard. Er wonen — het zijn cijfers van 1950 — niet minder dan ongeveer 1300 millioen mensen, tegenover 550 millioen in Europa, 325 millioen in Noord- en Zuid-Amerika samen, 185 millioen in Afrika en 12.5 millioen in Australie en Oceanie. H etblijktdus dat Azie ongeveer een derde van alle land op aarde omvat, en daarop meer dan de helft van alle bewoners der aarde herbergt.

Waar wonen al die Aziaten? Voornamelijk, voor negentig percent, in Zuid-en Oost-Azie d.w.z. in de landen West-Pakistan toten met Japan. Datis het gebied waar negentiende van de wereldrijstoogst wordt binnengehaald, dat is ook het gebied waar minstens 50 cm regen per jaar valt. Een vrij scherpe klimatologische grens verdeelt Azie namelijk in een droog noorden en westen en een vochtig zuiden en oosten. En als wij de hierboven aan- geduide vochtige dichtbevolkte rijstzone de binnenzone van Azie noemen, en het, in het algemeen, dun bevolkte westen en noorden de buitenzone, dan blijkt op een gewone kaart waarop bergen en woestijnen ingetekend zijn, deze grens tussen binnen- en buitenzone heel gemakkelijk te volgen.

Een niemandsland van woestijnen en steppen strekt zieh uit längs de noord­

en westgrenzen van de binnenzone. Het bestaat uit het steppenbergland van Afghanistan, de sneeuwbergen van de Himalaja en de verlaten dorre hooglanden van Tibet, de Gobi-woestijn en tenslotte, benoorden Mandsju- rije, de gebergten en naaldwouden van Oost-Siberie. Zou men längs deze route een luchtreis maken, dan zou men van de Arabische Zee tot de Japanse Zee niet veel anders onder zieh zien dan zand, steen, sneeuw, schraal gras en bomen. Deze scheiding van Azie in een binnen- en een buitenzone heeft natuurlijk gebreken, zoals elke poging om de altijd ingewikkelde werke- lijkheid in een eenvoudig Schema te vatten. Verspreid over de buitenzone ontdekken wij inderdaad een aantal eeuwenoude landbouwoasen, zoals het dal van Eufraat en Tigris, de kusten van de Middellandse Zee en de Russische gebieden ten zuidoosten van het Aralmeer. Aan de andere kant kan men, in de binnenzone, gebieden als de Tharr-woestijn en Borneo bepaald geen dichtbevolkte landbouwgebieden noemen. Maar afgezien van enkele onregelmatigheden in deze indeling blijft de bovenbeschreven grenslijn van grote waarde voor de bestudering van het Azie van vroeger en thans; van groter waarde misschien dan de vaak tamelijk willekeurige statengrenzen.

De betekenis van de termen binnenzone en buitenzone blijft uiteraard subjectief: een bewoner van Kairo, Teheran of Samarkand zal geneigd zijn, zijn zone de binnenzone te noemen en Zuid-Oost-Azie de buitenzone.

I I I . A A R D R I J K S K t r N D I G H E N H I S T O R I S C H E I N D E L I N G

(25)

12 INLEIDING

Aangezien echter in Zuid-Oost-Azië negendg percent der Aziaten vonen, leek de gekozen benaming de beste.

Wat betreft nu de aardrijkskundige begrenzing van het onderwerp van dit boek; dat zijn de grenzen van Azië. In het oostcn worden de kusten van Azië bespoeld door de wateren van de Grote Oceaan. Die zee draagt vlak bij de kust andere namen, als Bering Zee, Zee van Ochotsk, Japanse Zee, Gele Zee, Zuidchinese Zee; maar al deze plaatselijke namen zijn hier van weinig betekenis, want zij alle behoren toch tot de Grote Üceaan waarin dus Japan, de Filippijnen en, op de scheiding van Grote en Indische Oceaan, Indonésie liggen. Ook de zuidgrens valt gemakkelijk te bepalen.

Hier wordt Azië van andere werelddelen gescheiden door de Indische Oceaan en ook hier weer is het van geen belang dat het water oostelijk van India Golf van Bengalen heet, en westelijk van India: Arabische Zee, Per- zische Golf en Rode Zee; want die vier hebben weer hetzelfde water als de Indische Oceaan zelf. De noordgrens biedt evenmin grotc moeilijkheden.

Niet dat een vreemdeling die längs de kusten van de Noordelijke IJszec reist gemakkelijk het verschil tussen land en water zal opmerken (want deze streken zijn een aanzienlijk deel van het jaar onder snecuw en ijs be- dekt), maar op de kaart kan men in ieder geval duidelijk de kustlijn tussen Beringstraat en Nowaja Zemlja (Nova Zembla) volgen.

Bij de westgrens daarentegen moeten wij wat preciezcr opletten. Iloewel vroeger de grens tussen het Aziatisch en het Europees deel van het Russische rijk doorgaans getrokken werd längs het Uralgebergte cn längs de rivier de Ural die in de Kaspische Zee vloeit, wordt thans in de wetenschappelijke literatuur algemeen een wat andere lijn aanvaard. Van Nova Zembla naar het zuiden längs het Uralgebergte tot het brongebied van de rivier de Pets- jora; vandaar naar het zuidoosten naar de grens van de sowjet-republiek Kazachstan in de buurt van de stad Petropawlowsk, op de zeventigste meridiaan, en vervolgens naar het westen längs de grens van Kazachstan die vlak bij de monding van de Wolga de kust van de Kaspische Zee bereikt.

Van de Kaspische Zee, die als een Russische binnenzee beschouwd kan worden, buigt de grens van Azië naar het westen, bezuiden het Kaukasus- gebergte längs naar de Zwarte Zee. Van hier gaat zij längs de kusten van Turkije en de oostkust van de Middellandse Zee naar het Suez-kanaal en de Rode Zee, die tussen Aden en Djibouti weer in de Indische Oceaan uitmondt.

De grenzen tussen Azië en Europa zijn, wat het Russisch gedeelte betreft, zeker geen natuurlijke grenzen; het zijn historisch gegroeidc, en thans voornamelijk politiek-economische binnengrenzen. Want het Uralgebergte heeft gemiddeld zo’n geringe hoogte dat het, anders dan bij voorbeeld de Himalaja, geen werkelijke verkeersbarrière vormt, en de rivier de Ural betekent helemaal niets. Europa werd alleen door de geschiedenis geschei­

den van Azië, niet door de natuur. Zonder geschiedenis zou het nog zijn wat het honderden eeuwen was: een aantal schiereilanden van Azië.

Met deze uiteenzetting zijn wij voorbereid om een overzicht te kunnen geven van de landen in de beide zones, wier geschiedenis van de laatste halve eeuw, d.i. wier ontwaken, wij in deze bladzijden nader zullen behan- delen. Onnodig te zeggen dat een uitvoerige geschiedenis in dit bestek

(26)

A A R D R I J K S K UNDIG E EN H I S T O R I S C H E IN DELIN G j 13 ondoenlijk was; de tekst is dus bepaald tot de voornaamste Aziatische landen, en het accent valt op de ontwikkeling van het nationalisme.

De volgende landen nu zullen afzonderlijk behandeld worden. In de binnenzone (alfabetisch): Burma, China, Filippijnen, lndia, Indochina, Indonesie, Japan, Korea, Malakka, Mongolie (Buiten-Mongolie), Pakistan, Taiwan (Formosa), en Thailand (Siam); en in de buitenzone: Afghani­

stan, Egypte, Irak, Iran (Perzie), Israel (Palestina), Jordanie (Transjor- danie), Libanon, Saudi-Arabie, Sowjet-Azie, Syrie, Turkije. Waarom Egypte in dit Azie-boek een plaats krijgt vindt men verklaard op blz. 71.

Verspreide mededelingen betreffende andere Aziatische gebieden zal de lezer via de Bladn'ij^er kunnen vinden. Zij hebben voorzeker ook hun eigen boeiende geschiedcnis,r maar verbrokkeling zou gevaarlijker voor het algemene beeid geweest zijn dan onvolledigheid ten aanzien der kleinere en minder belangrijke streken.

Thans de historische indcling van het te beschrijven tijdvak. Wij moeten in de geschicdenis zelf een structuur trachten te ontdekken waarop wij een indeling kunnen bouwen. De vijftig jaar Aziatische geschiedenis tussen 1900 en 1950 verdelen zichzelf in vijf perioden. De eerste periode valt tussen 1900 en 1914: H et ontiraken van A.%ie in engere zin. De scheiding bij 1914 vindt zijn oorzaak in het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Wij zullen verderop preciezer zien waarom die oorlog zoveel invloed in Azie had. Hier zij alleen het volgende vast opgemerkt. Ten eerste: tot aan de oorlog van 1914-’ 18 haatten weliswaar vele Aziaten de Europeanen maar waren toch nog zo onder de indruk van het zelfbewust optreden en de heersers-allure der blanken dat hun ontzag doorgaans groter was dan hun haat. Men kan zelfs zonder overdrijving beweren dat in de periode 1900-’14, tengevolge van een toenemende bestuurszorg via geleidelijk aan groeiende industrialisering en het aanwassen van het inheemse koloniale ambtenaren- corps onder andere, de afhankelijkheid en de aanhankelijkheid tegenover de westerse regimes eer groter dan kleiner werden. Toen Azie echter bemerkte dat de Europeanen elkaar bij millioenen neermaaiden op de Europese slagvelden in Frankrijk en Rusland — het gruwzaam getal van elf millioen gesneuvelden werd in Azie evenzeer bekend als in Europa — kwam er een deuk in dat ontzag: de Aziatische volken begonnen de Euro­

peanen om hun blijkbaar ontembare machtswellust en vooral om hun gebrek aan zelfbeheersing te minachten. In de tweede plaats bracht de oorlogslawine een belangrijke economische verschuiving. Doordat de oorlog het uiterste van de Europese volken vergde, konden minder in- dustrieprodukten naar Azie, en omgekeerd veel Aziatische landbouw- en mijnbouwprodukten niet naar Europa verscheept worden. En van wat nog in schepen geladen werd kwam nog veel op de bodem van de zee terecht door de acties van Duitse kruisers en duikboten. Deze situatie ver- oorzaakte een nu opeens veel duidelijker begin van industrialisering van Azie (vooral in Japan en lndia), en deze werd weer de basis van nieuwe mogelijkheden voor de nationale Aziatische bourgeoisieen en voor nieuw zelfbewustzijn der Aziaten.

De tweede periode dus, die van de eerste wereldoorlog, 1914-’19,

(27)

14 IN LEI DIN G

noemen w ij: D e ontluistering van bet Westen. Want sinds 1919 uit zieh ccn nieuw Aziatisch zelfbewustzijn cn eisen dc Aziatische volkcn inlossing van de beloften die de koloniale regeringen tijdens dc oorlog haddcn gedaan teneinde de Aziatische medewerking te verkrijgen. Ecn dergelijke situatie ontstond in Europa eveneens, toen de arbeiders niet kregcn wat hun in dc tijd van gevaar voorgespiegeld was. Deze binding tussen de Europese arbeidersbeweging en de anti-imperialistische beweging in dc koloniiin

— het verzet tegen het bedrog der regeringen — moet bij dc bcstudcring van de bevrijding van Azie niet vergeten worden.

Bovendien was tijdens de oorlog, namelijk in 1917, de Russische Rcvolutie begonnen, die door haar afzwering van de imperialistische politick (onder andere ten aanzien van China en Perzie) ecn girote aantrekkingskracht op de Aziatische volken uitoefende. Als direct gevolg van al dczc gisting barstten in 1919 en volgende jaren overal in Azie, en evenzo in Egyptc, al mccr of minder grote opstanden uit waarover wij vcrdcrop, bij dc bchandeling van deze periode, meer zullen vernemen.

De derde periode die wij onderscheiden valt tussen 1919 en 1941. Te beginnen bij 1919 treedt, wat wij noemen, ecn reactic in, ecn terugwerking, een poging tot herstel van de westerse greep op Azic cn van de kapita­

listische greep op de arbeidersklasse, zowel in Azie als vooral ook in Europa.

In die eerste jaren, eigenlijk tot aan 1928, blijft de Russische Rcvolutie en de uit haar voortgekomen Sowjetunie nog zwak. Gedurende de Russische burgeroorlog van 1918-’22 kan de nieuwe Staat zieh zelfs nauwelijks staande houden tegenover de contrarevolutionaire legers onder feodale Russische generaals en de interventie-legers van Engelsen, Fransen, Japanners, Amerikanen en Polen, die trachtten het bolsjewistisch regime in bloed te smoren. In Europa is de oorlog voorbij. Dc rcvolutionaire bewegingen der arbeiders worden onderdrukt, en de koloniale regeringen van Engeland, Frankrijk en Nederland krijgen de handen vrij om ook de nationale bewegingen in Azie, tijdens de oorlog ontstaan, weer te onder- drukken. Als Indonesische illustratie zij herinnerd aan het feit dat hier in 1921 de gouverneur-generaal Van Limburg Stirum vervangen werd door mr. D. Fock. Van Limburg Stirum had, sinds hij in 1916 gekomen was, min of meer zoete broodjes gebakken; hij was een zeer rcspectabel mens cn had als staatsman stellig allure. Fock daarentegen was een benepen, echt­

koloniale landvoogd die van 1921 tot 1926 met de knoet regeerde. Niet- temin breekt de nieuwe gedachte overal door de verstikkende westerse tyrannie heen, en wij kunnen deze derde periode in het ontwaken van Azie dus noemen: Reactie en actie.

De vierde periode is weer een oorlogsperiode, die van de tweede wereldoorlog, die in Europa in Septem ber 1939, maar in Azie pas, zoals bekend, op zondag 7 december 1941 met de onverwachte overval op Pearl Harbor door Japan begon, en eindigde op de dag van de Japanse capitulatie op 14 augustus 1945. In het geheel een periode van

‘slechts’ 2194 dagen en nachten, waarin echter voor Azie op politiek terrein misschien meer veranderde dan in de hele voorgaande eeuw.

Door de Japanse verovering van een brede strook van de Chinese kust van geheel Achter-Indie (dus Indochina, Thailand en Burma), van M alakka

Referensi

Dokumen terkait

2015 menyatakan Seleksi Sederhana dengan Pasca Kualifikasi ini Gagal dan akan dilakukan

Sidoarjo, 15 Juli 2015 Kelompok Kerja 357 - 2015 Unit Layanan Pengadaan. Pemerintah

HASIL EVALUASI (PASSING GRADE = 70).. PERINGKAT KET ADMINISTRASI

Organ dimasukkan ke dalam kaset direndam dalam formalin kaset dan dilabel. Pembuatan blok parafin Pengirisan organ

Analisis Teks Media Suatu Pengantar Untuk Analisis Wacana, Analisis Semiotik, dan Analisis Framing.. Bandung:

Disampaikan kepada peserta seleksi sederhana pada ULP Pokja Jasa Konsultansi Unit Layanan Pengadaan Barang / Jasa Kabupaten Kutai Barat pekerjaan Penyusunan Analis Dampak

Total energies at the restricted Hartree Fock, E(RHF), and Moller-Plesset second order. perturbation theory, E(MP2), levels are reported

Empirical and ab initio adiabatic energy surfacs for rotation about the CCCC dihedral in butane.. HCC and CCC angle changes as a function of the HCCC and CCCC dihedral