• Tidak ada hasil yang ditemukan

{FAK^HUfS

fFAK 3 UtG|

10 2 MINISTER CREMER 1 8 9 7 — 1901

„Ik vraag, of wij daarin hebben te zien een verband m et de ver- anderde tactiek .”

„In elk geval diencn wij degelijk te w e t e n of voor de exploitatie van Tam iang de ondenverping van A tjeh noodzakelijk is."

„M aar nog verder op de Oostkust van Sum atra gaat de exploita- tiezucht.”

„Ik heb to t nog toe gesprokenvande landstreekbehoorende tot de vroegere onderhooriglieden van Siak, m aar reeds richtte het Nederlandsche kapitaal het oog naar eene landstreek behoorende to t de kuststaten van A tjeh waar men op dit oogenblik feitelijk nog niets te zeggen heeft. Wij hebben kunnen hoorcn, d at reeds voor eenigen tijd concession zijn aangevraagd in de landstreek Perlak, welke goede tabaksgronden en tevens petroleumbronnen schijnt te bcvatten. Met die voorbarigheid werd zelfs in sommige bladen de draak ges token, men vond het nu wel w at Ameri- kaansch d a t in dezen stand van zaken het kapitaal al zijne klau- wen uitstrekte n aar den rijkdom waarschijnlijk in Perlak aan- wezig.”

„Nu is het mogelijk, dat m et het oog op het vruchtbaar maken van eene dergelijke landstreek voor de exploitatie door Neder- landsch kapitaal voortzetting van den oorlog en onderwerping van A tjeh, ook van de kuststaten, aan ons gezag wenschelijk w ordt geacht.”

„M aar la at men d it dan ook ronduit zeggen, opdat wij kunnen overwegen of die reden zoo belangrijk is en of de belangen van de kapitalisten zoodanig samenvallen met de belangen van de groote m eerderheid van h et volk in Nederland en in Indie, d a t daarvoor die bloedige en treurige oorlog verder moet worden gevoerd.”

Zooals Troelstra voorzien had, van Kol’s motie had geen succes.

le ts m eer gingen de Staten-Generaal mee met diens verzet in een dergelijk geval, nl. onze nieuwe bestuursvestiging op Nieuw Guinea, w aar al jaren de zending zat, die meende, d a t eene be- stuurspost liaar werk ten goede zou komen.

Fel tegen was weer van Kol:

„Onze steeds begeerige blikken vielen op Nieuw Guinea, op het land van den paradijsvogel. De Jav aan b etaalt nog niet genoeg belasting, er w’o rd t hem nog niet genoeg ontnom en van de vruch- ten zijner boomen, van de kracht zijner spieren, van de oogsten zijner velden. Een nieuwe som moet hij opbrengen om onzen

an-MINISTER CREMER 1 8 9 7 — 1901 10 3

nexatiegeest te kunnen botvicren, een som vooralsnog niet hoog, slechts / 115.500.— bedragende, doch die de eerste schakel zijn kan van eene lange reeks thans nog niet te voorziene uitgaven. De aan het bespottelijke grenzende grootdoenerij van Nederland moet ook op Nieuw Guinea voor het rijke Nederland door den ar­

men Jav aan worden betaald."

Maar warm pleitte hij voor steun aan de zending.

Zij het minder fcl, m aar even beslist tegen was in de E erste K a­

m er van Welderen Rengers, die zich wilde houden aan de passieve gedragslijn to t dusver tegenover genoemd gewest gevolgd. „In- tusschen het kan zijn, dat de Minister opheldering zal weten te geven, waarom het niet mogelijk is den band van N ederland m et een eiland d at noch politisch, noch gcografisch, noch ethnogra- fisch to t den Maleischen Archipel kan worden gerekend los te laten en integendeel nader moet worden vastgehecht.”

„Maar dan betwijfel ik het zeer of het thans het geschikte oogen­

blik is en of d it ministerie zich in de eerste plaats moet geroepen achten, om een stap te doen, w aarvan de gevolgen inderdaad moeilijk te berekenen zijn.”

„Zoover mijne geringe ervaring strekt, geldt in koloniale zaken allerm inst het spreekw oord:c’est le premier pas qui coute, de eer­

ste stap w ordt gemakkelijk gedaan, het zijn juist de volgende stappen, die, w aartoe men ter wille van ons prestige gedwongen w ordt, welke ons geld en helaas ook menschenlevens kosten. Toen m en in December 1871 in de Tweede K am er eenig w antrouw en koesterde om trent de gevolgen van het S iak-tractaat en ons op­

treden tegenover onzen bondgenoot, den Sultan van A tjeh, en een lid met kiem waarschuwde onze hand toch niet in d a t wespen- nest te steken toen verklaarde Minister van Bosse: „„H et is vol- strek t niet de bedoeling van de Regeering om, w anneer h et trac- ta a t is gesloten, vijandig tegenover Atjeh o p te tre d e n .” ” D ever- zekering werd m et zooveel kiem gegeven.dat de groote meerder- heid zich er bij neerlegde, vertrouwende, d a t het gesloten tra c ta a t hoegenaamd niet to t ver reikende gevolgen voor Nederland zou leiden.”

„Wij weten wat het resultaat geweest is.”

Ook van Asch van Wijk, toch cen vriend der zending, ook F ransen van de P u tte, schoon aarzelend, sprak tegen.

M aar rustig en krachtig verdedigde Minister Crerner; „Ik kan

104 MINISTER CREMER 18 9 7 — 1901

mij begrijpen, dat velen bezwaar maken vooral uit een financieel oogpunt, om dat men zich bevreesd m aakt, d at men te veel hooi op de vork zal nemen. Maar hier op Niemv Guinea vestigen wij ons uit een oogpunt van hum aniteit.”

..Wij gaan daar eenvoudig beschavingswerk verrichten, ik geloof niet, dat iemand er aan denkt, d at wij hier een bezitting gaan ver- werven w aar w at te halen is om het platweg uit te drukken.”

..Wij komen daar niet geroepen door industrieelen maar, zooals de heer Mackay gezegd heeft, door zendelingen;” dan wijst hij nog op eenig begin van moeilijkheden van internationalen aard, die moeten worden voorkomen en eindigt weer met zijn hoofdmotief:

„Ik heb in mijn tuin een peer, soldat laboureur geheeten.”

„Ofschoon wij hier nu niet met soldaten m aar met politieagenten zullen te doen hebben — er was een corps van 20 man voorgesteld , stel ik mij voor, d at zij daar in rustige oogenblikken onder goe­

de leiding hun tuintje zullen bearbeiden om zooveel mogelijk vruchten aan den weelderigen bodem te ontrukken en den in­

lander alzoo te toonen wat landbouw vermag. Ik hoop, d a t onze bestuursvestiging d aar zal strekken als voorbeeld hoe met arbeid- zaamheid en ijver en onder onze bescherming de bevolking tot grooter w elvaart en ontwikkeling kan komen, dan zij nu, helaas, bezit.”

De Minister had succes.

D it optimisme, deze hoop bij eene nieuwe bestuursvestiging klinkt vroolijker dan het A tjehdebat.

M aar A tjeh laat ons niet los, jaren lang drukken de zwarte schaduwen uit A tjeh iedere begrooting, ja, het geheele koloniale beheer.

H et loopt Minister Cremer al dadelijk niet mce. Voor 1898 een geraam d tekort van 9} millioen. Maar de koffie, geschat op 45 cent, brengt m aar 35 cent op, d at d ru k t de begrooting 4 millioen naar beneden. De heer Bahlmann had geraden: waarom de koffie niet opgehouden in de hoop op prijsstijging, waarmee Minister Keu­

chenius in 1889 tonnen, sommigen bewcren millioenen, heeft ver- diend. Minister Cremer was tegen dergelijke speculatie bij dalende m a rk t: „in 1869 werd ook opgehouden voor 38 cent en moest later worden afgegeven voor 32, een oneindig grooter verlies, dan Keu­

chenius heeft gewonnen” , en voor de toekomst dreigt nog nieuw gevaar.

MINISTER CREMER 1 8 9 7 — 1901 1 0 5

De Minister heeft bericht ontvangen, de Solo-vallei-irrigatie, hoe zorgvuldig ook begroot, zal millioenen tegenvallen.

E n al naar ieders persoonlijkheid en n a a r de groepeering der cijfers kom t men to t eene gansche reeks graden van zorgelijkheid.

Van K ol: „Indie verkeert in zoo gunstige om standigheden als weinige landen, de Indische middelen kunnen in de Indische be- hoeften voorzien.”

M inister Cremer: „zoo slecht nog niet, tegenover een to taal te­

k o rt van 90 4 95 millioen staan 139 millioen alleen aan spoorwe­

gen, slechts een voorzichtig financieel beheer is noodig."

Geertsem a — 2e K am er — : „niet onrustbarend, zeker, een schuldenlast van 90 millioen is geen kleinigheid en dw ingt ons zui- nig te zijn, m aar geheel Indie heeft m inder schuld dan de stad A m sterdam . Indien wij de A tjeh oorlog niet gehad hadden, de Indische financien zouden er veel beter uitzien, d an de N eder­

landsche.''

Voorloopig Verslag Iste K am er over deze begrooting voor 1898:

„het o n tb rak in verschillende afdeelingen niet aan leden, die reeds op d it oogenblik den toestand zeer onrustbarend vonden.”

F ransen van de P u tte : „De Minister zegt: niet onrustbarend.

Zeker, wij hebben nog onrustbarender tijden gekend. H et tijdperk tusschen de jaren 1825 en 1848 was vrij w at zorgelijker. H et ja a r 1883 was niet beter dan nu en to c h : geen kans op verm indering v an uitgaven, geen vooruitzicht op vermeerdering v an inkom- sten, la a t ons over het juiste woord niet tw isten, h et kom t mij voor, d a t de tegenwoordige financieele toestand van Indie zoo al n iet onrustbarend, dan toch hoogst zorgelijk m ag genoemd wor­

d e n .''

't V erst uiteen in ap p rec iate loopen dus de Minister en de E er- ste K am er in h aar Voorloopig Verslag, zooals de V oorzitter der Commissie van Rapporteurs, de oud-Gouvem eur-Generaal P ijn­

acker H ordijk d a t toelicht.

H et w ordt een w aar gevecht m et cijfers, of eigenlijk, over de cijfers was m e n 't nog wel eens:

in 1889—'93 nadeelig verschil ruim 5 | millioen, in 1894— '96 nadeelig verschil 32 millioen.

M aar belichting en conclusion liepen ver uiteen.

H et Voorloopig Verslag concludeert: „de achteruitgang is niet toe te schrijven aan verm indering van inkom sten m aar aan

ver-106 MINISTER CREMER 18 9 7 — 1901

meerdering van uitgaven; deze bedroegen in de laatste twee jaren 281 millioen meer dan in de eerste drie jaren, w aarvan alleen voor Oorlog en Marine 19 millioen, terwijl de politiek in A tjeh en Lom­

bok ook op andere departem enten dru k t. H et kan dan ook niet twijfelachtig zijn, of die politiek moet als de hoofdoorzaak van den achteruitgang der Indische financien worden aangem erkt.”

De Minister ziet de zaak anders: ..Beschouwingen over den toe­

stan d der Indische financien waartoe men komt door een zeker aan tal verloopen jaren eenvoudig in tijdperkcn te verdcelen heb­

ben n a a r ’s Ministers oordeel zeer weinig waarde. De reden hier- van is gelegen in de zeer belangrijke schommelingen waaraan de uitkom sten van de Indische begrooting zijn onderworpen voom a- melijk tengevolge van de netto inkomsten uit de gouvem ements- koffiecultuur.”

„Zoo sloot bv. het ja ar 1887 met een batig saldo van 2 5 i mil­

lioen, terwijl het daarop volgende ja ar een tekort oplcverde van ruim 8 h millioen, een verschil dus van 34 millioen. Tusschen 1887 en 1891 was het verschil ruim 40 millioen.”

„H et gevolg hiervan is, dat elke wijziging die men in de verdee- ling in tijdperken aanbrengt geheel andere cijfers ten tooneele vo ert.” Hij m erkt dus alleen op, dat, afgescheiden van de wille- keurige verdeeling in ongelijke tijdperken de redeneering reeds daarom faalt om dat volstrekt geen rekening is gehouden m et de netto inkom sten uit de koffiecultuur, wat toch in de eerste plaats noodig is als men gaat zoeken n aar de hoofdoorzaak van den ach- teruitgang der Indische financien. Neemt men in aanmerking, d at de zuivere baten uit de koffiecultuur in die vijf jaren 1889— 1893 bedroegen 109£ millioen of gemiddeld per ja ar bijna 22 millioen en in de drie jaren 1894— ’96 43£ millioen of gemiddeld per ja a r 14i- millioen, dus 66 millioen minder, dan toonen deze cijfers aan, d a t de achteruitgang der financien wel degelijk ook aan vermindering van de inkom sten is toe te schrijven en nagenoeg geheel aan de baten uit de koffiecultuur.”

„L aat men bij de beschouwing van beide tijdperken de zuivere inkom sten uit de koffiecultuur buiten rekening dan w ordt h et te­

k o rt over de jaren 1889—’93 gemiddeld 23 millioen per ja ar en over de jaren 1894— '96 gemiddeld 25 millioen per ja ar.”

Onze conclusie moet dan zijn: inkomsten laag door koffie, u it­

gaven hoog door A tjeh en een to taal tek o rt van 90 of 95 millioen.

m i n i s t e r c r e m e r 1 8 9 7 — 1901 107

Voor dit probleem als verantwoordelijk M inister sta a t Cremer, de vooruitstrevende politicus, m aar ook de voorzichtige financier!

D at schijnt Staalm an aangevoeld te hebben die zegt:

„Als de democratische Minister van Kolonien optrecdt om de Regeerings-,,waarheden” nader te verklaren, dan moeten wij getui- ge zijn van eene neerslachtigheid, eene wankelmoedigheid, die door de gansche pers zelfs is besproken en die mijns inziens in niets anders hare aanleiding vond dan in den strijd die gestre- den werd in het binnenste van dien bewindsman. De Minister Cremer was bezig dien eersten dag het kam erlid Cremer te ver- moorden” !!

De radicale K am ercandidaat in zijne redevoeringen van 1891 en het Kamerlid Cremer had steeds voorgestaan geheele afschaffing d er koffiecultuur geleidelijk uit te voeren over een term ijn van vijf jaren, de verantwoordelijke Minister moet nu verklaren, „ophef- fing van de Gouvemementskoffiecultuur zonder d a t zich eene vrije koffiecultuur ontwikkeld heeft die aan de bevolking de voortduring verzekert van de inkomsten die zij thans uit de gou- vem em entscultuur trek t en zonder m aatregelen die aan de schat- kist vergoeding schenken voor w at haar zou ontvallen, zou niet te verdedigen zijn.”

Een antwoord d at Fransen van de P u tte doet glunderen.

Interesseert U zich nog voor den koffiebijslag?

„Ingetrokken” , deelt de Minister mede en Fransen van de P u tte parafraseert d i t : „de Regeering erkent, d a t de gedwongen arbeid van de bevolking zeer vermeerderd is, d a t het veel geld heeft ge- kost, volkomen fiasco heeft gem aakt en begraven is.”

Van Lim burg Styrum ziet dezelfde tegenstelling: het Kamerlid Cremer heeft warm gepleit voor vermindering van heerendiensten de Minister laat toe om ook bij hoofdleidingen voor irrigatiew er­

ken zooveel mogelijk van heerendienstplichtigen gebruik te m a­

ken, terwijl het Koloniaal Verslag van 1891 al als beginsel mee- deelt, d at deze in vrije arbeid zullen worden aangelegd; d a t is een terugtred. De Minister antw oordt: „Bekend is, d a t in J a n u a ri 1890 de Indische Regeering door den Koning is gem achtigd ora geleidelijk het beginsel in toepassing te brengen d at, hetgeen het hoofdgeld meer opbrengt dan noodig was voor h et in vrijen arbeid uitvoeren van de afgeschafte diensten, gebezigd zal worden in h et gewest w aar het is opgebracht.”

108 MINISTER CREMER 1 8 9 7 — 1901

„Toen nu d it excedent-hoofdgeld aanzienlijk opliep kon de W a­

ters ta a t m et betaalde arbeiders gaan werken w aar men vlugger mee opschiet. N u die overschotten niet meer zoo groot zijn, w ordt h e t de v raag: aanleg m et behulp van heerendiensten of eenvoudig geen aanleg."

Irrigatie, ook al een pijnlijk onderwerp.

Van Dedem had d it als Kam erlid naast spoorwegen bepleit als

& n van de hefboomen te r volksw elvaart; als Minister had hij in 1890 een algemeen irrigatieplan overge'egd. Van Kol noem t d a t:

„een van die feiten, welke met gulden letteren in de koloniale ge- schiedenis mogen worden opgeschreven.” H et Kamerlid Cremer h ad zijn collega's m et cijfers van Britsch-Indie de rentabiliteit aangetoond, juist daarom was van de P u tte boos op Minister Bergsma geworden, omdat deze niet door voldoende irrigatie de snel toenemende bevolking tegemoet kwam; hoe solide was de Solo-vallei-irrigatie begroot, d a t d at nu juist zoo moest tegen- loopen!

De heer Bahlm an z u ch tte : „het is treurig, d a t die groote w ater- staatsw erken altijd zoo tegenvallen; d at was hier te lande zoo m et het Merwede kanaal, m et den Rotterdam schen waterweg, nu weer bij de verlegging van den Maasmond; ik word huiverig van in het vervolg mijne stem te geven aan deze zaken.” *

„Hoeveel zou het m et de Solovallei wel zijn.”

„Ze is geraam d op 18 millioen.”

i,Had ik de zekerheid, d at wij met 4 k 5 desnoods 6 millioen van de zaak definitief af waren, ik zou zeggen, enfin, kom je over den hond, d an kom je ook over den staart, m aar w ordt het 12 of 20 millioen m eer dan zeg ik, liever ten halve gekeerd dan ten heele gedw aald.”

M aar de Minister liet zich nog niet to t cijfers verleiden en w acht- te h et rap p o rt af van eene Commissie, door den Gouverneur- G eneraal van der W yck benoemd.

Alleen van Kol hield den moed er in : „Rochussen zeide al, ir­

rigatie is het groote geheim om Ja v a welvarend te maken. Wij zijn nu nog zoo pas begonnen, eigenlijk eerst sinds 1889. Bedenkt toch, een bevloeid veld levert 32 pikol padi, een niet bevloeid 20, een verschil van 12 pikol op den bouw. H eerendiensten zouden voorloopig wenschelijk zijn, bv. bij de tertiaire leidingen, die het w ater direct op de saw ah’s brengen. Die van het w ater geniet,

MINISTER CREMER 1 8 9 7 — 1901 1 0 9

m ag er voor betalen ook, kan hij h et niet in geld, hij drage zijn ar­

beid bij.”

M aar de schrik had de K am er bevangen en ook M inister Cre­

m er „was to t nadenken gestem d” . Een post v an / 100.000 voor een nieuw irrigatiewerk in Kediri nam hij teru g op aan d rang van

den heer Bahlman.

Minder principieel was, nu in 1897, de eindelijke afschaffing v an h e t uitvoerrecht op suiker van 15 cent de 100 K.G.— 9 cent de pikol, w aartoe echter ook Minister Cremer n iet h ad willen over- g aan zonder een tegenwicht; trouw aan zijne stelling, d a t de B ui- tenbezittingen meer konden bijdragen i n 's Lands m iddelen vond hij d it h et volgend jaar, bij de begrooting v o o r'99, in uitbreiding v an het tolgebied, nl. opheffing van M akassar als vrijhaven, in toepasselijkverklaring van h et tarief van invoerrechten op Sum a­

t r a ’s O ostkust en op Lombok en in eene heffing van uitvoerrech- te n op boschproducten.

De compensatie was niet geheel, h et uitvoerrecht b rach t op / 774.000, het nieuwe invoerrecht werd geraam d op / 456.000.

Principieel veroordeeld was h et uitvoerrecht al lang en de heer Muller, die zoo even in Mei 1897 Minister Bergsma to t afschaffing h ad willen overreden was toen alleen begroet m et h e t verweer, d a t de Minister zich nauwkeurig op de hoogte liet houden, m aar v o o r ’t oogenblik afschaffing nog niet noodig vond.

Trouwens duidelijk had deze interpellant aangetoond, d a t men handhaving altijd slechts verdedigd had m et de eischen der sch at­

kist.

In 1865 zoo vertelt hij, bij de eerste tariefherziening onder F ransen van de P u tte, had de suiker m et een uitvoerrecht m oeten betalen w at de katoenindustrie ten goede kwam, nl. de verm inde­

rin g van invoerrecht voor den vreemdeling van 25 pet. to t 16 en voor den landzaat van 12} tot 10.

In 1872 toen het differentieel recht werd afgeschaft en een uni­

form tarief van 6 % aanvaard — weer onder F ransen van de P u tte — hetzelfdespel;de schatkist kon h et uitvoerrecht niet mis- sen n u de katoentjes weer m inder invoerrecht zouden opbrengen.

Sindsdien is het uitvoerrecht al vierm aal geschorst m oeten wor­

den en de rietsuikerindustrie g aat steeds a c h te ru it:

in 1872 leverde van de totale wereldproductie de rietsuiker 67 p e t. de bietsuiker 33;

110 MINISTER CREMER 18 9 7 — 1901

in 1897 de rietsuiker 34 pet., de bietsuiker 64;

in 1887 bracht de hoofdsuiker op J a v a / 9.19 per pikol op, in 1897 / 6.33, terwijl de Europeesclie suikerprotectie den toestand der Indische suikerindustrie hoogst zorgelijk m aakt.

In 1896 werd aan loonen in verschillenden vorm onder de bevol­

king gebracht 43 millioen m aar in 1897 zijn er 12 fabrieken geslo- t en vroeger waren er 200, nu 188 — en de invoerrechten zijn geweldig gestegen, in 1872 5£ millioen, nu 7.

Zonder hoofdelijke stemming zag de Minister zijn voorstel nu niet to t schofSing, m aar tot opheffing deruitvoerrechten op suiker aangenomen.

Een ontw erp to t het aangaan eener geldleening ten laste van den S taa t kon ook al niemand ruw o p ’t lijf vallen.

Die flink vooruit wilden hadden al jaren aangedrongen, die wel voom it wilden m aar wat langzamer hadden al jaren lang tegen- gehouden, nu was het zoover: geen kans op vermindering van uitgaven, geen vooruitzichten op vermeerdering van inkom sten en een vlottende schuld van 90 a 95 millioen.

Over die inkomsten had nog Bahlman advies gegeven: „Ik wensch erop te wijzen, d at er in Indie nog mineralcn zijn die zeer goed door het Gouvemement geexploiteerd kunnen worden. W an­

neer de Regeering in de Memorie van Antwoord zegt, d at S taats- ontginning van ertsafzettingen van te precairen aard is dan d at eene gezonde financieele politiek daarop kan worden gebouwd dan antw oord ik: nolle in causa est non posse pretenditur. Ik zie niet in waarom het Gouvemement, d at tinmijnen op B anka exploi- te ert benevens steenkolenmijnen in Sum atra, niet even goed pe- troleum bronnen kan ontginnen en exploiteeren en het product ter m a rk t brengen.”

„Ook wijs ik op het minieme cijfer thans door het G ouvem em ent uit de mijnconcessien in de Buiten Bezittingen verkregen. Op J a v a en Madoera wordt daarvoor geraam d dit ja ar 49.500, op de B uiten Bezittingen 1400. D it is alles.”

De leening van 55 millioen bracht eigenlijk geen discussie. A l­

leen van Kol voerde het woord en d it lokte van de P u tte u it zijn te n t, die hem au fond gelijk gaf, m aar de min juiste berekcningen en de te gepeperde bewoordingen niet over zijn k an t kon laten gaan.

Dokumen terkait